den verdachte als onschuldig beschouwen zou tot er bewijzen voor zijn schuld zouden worden ingebracht. Hij vroeg, of iemand nog iets te zeggen had. Winfried kwam een stap naar voren en zei:
‘Ja, ik!... Ik wil nog eens zeggen, dat iedereen het horen kan: ik heb het niet gedaan!... Ik ben even onschuldig als Wolfert... Want die heeft mij vast niet in de rug aangevallen... Wij hebben allebei gezegd, dat wij ons op elkaar wreken wilden, dat is waar. Maar Wolfert is niet in staat om dat te doen door een sluipmoord, en ik niet door een weerloos dier te verminken, waar ik zelf dol op was. Dat is alles!’
Van vele kanten kwamen luide kreten van bijval. Ulfert en zijn zoon keken dankbaar naar Winfried, en heel wat mensen, die eerst geaarzeld hadden in hun oordeel, begonnen nu toch overtuigd te raken van de onschuld der beide jongens... Maar hoe zat die duivelse geschiedenis dan toch in elkaar?...
Wolfert en Winfried keken onrustig naar alle kanten rond, alsof zij op iets wachtten, dat maar niet kwam.
Ermanarik wenkte om stilte. Hij stond hoog opgericht achter de stenen tafel vóór zijn zetel, en was zeer bleek geworden. Zodra het geheel stil geworden was, begon hij te spreken:
‘Vrienden en stamgenoten!... Er zijn vreemde, en zeer lelijke dingen gebeurd, en wij zijn er niet in geslaagd, deze op te helderen. Dat gebeurt wel meer, en hoe onaangenaam het ook is, wij zijn verplicht ons daarbij neer te leggen, tot de tijd of het toeval de oplossing brengt. Maar nu is het zo, dat mijn eigen naam in het geding gekomen is, doordat de naam van mijn zoon betrokken werd bij een van de onterende misdrijven, waarover wij niet konden richten. Ik geloof eerlijk, dat allebei de jongens onschuldig zijn. Maar dat geloof kan ik niemand opdwingen. Ieder kan denken, wat hij wil. Velen zullen even eerlijk geloven, dat de jongens wel schuldig zijn... Een aanvoerder wordt