wel een vlekje aan?’... En iemand, wiens eer niet boven alle verdenking staat, heeft niet het ware pleizier in het leven. Als hij tenminste het trotse eergevoel heeft, dat den Germaansen man ingeboren is. En zulken waren Winfried en Wolfert allebei, welke fouten zij misschien ook mochten hebben... Om al deze dingen voelde Ermanarik zijn hart bezwaard... De uitkomst van Bernulf's wichelarij stemde hem wat hoopvoller, maar toch bleef hij de dingen donker inzien.
Bernulf keek naar zijn bezorgd gezicht en de rimpels in zijn voorhoofd. Bemoedigend zei hij:
‘Kom, Ermanarik, vertrouw op de goden. De tekenen zijn werkelijk zó gunstig geweest, als ik ze zelden heb gezien. Wie weet, wat er vandaag aan het licht komt... Ik heb er een voorgevoel van, dat alles nog goed terecht zal komen.’
Plotseling bleef hij staan en wees in de lucht.
‘Kijk!’ riep hij.
Ermanarik en de andere mannen keken naar boven. Daar vloog statig een reiger met rustige wiekslag van West naar Oost.
‘Nog een gunstig voorteken!’ verklaarde Bernulf. ‘De reiger vliegt de zon tegemoet! Al die dingen moeten je moed geven, Ermanarik!... Ik zeg je, dat wij vreemde dingen zullen zien eer het avond geworden is... Vreemde en verheugende dingen... Hou goede moed, scherp je verstand en geef het overige in de hand der goden!’
Ermanarik glimlachte. Hij kreeg werkelijk enige hoop, al begreep hij nog niet, waar de blijde oplossing vandaan moest komen. Maar het was, zoals Bernulf zei: een mens moest ten slotte maar op de goden vertrouwen, als hij geen uitkomst meer zag. Hij nam den priester en rechters mee naar zijn hoeve, waar zij een stevig ontbijt gereed vonden. Zij strekten zich voor de moeilijke taak, die hun wachtte en togen toen naar de rechtplaats, waar de rechtzitting gehouden werd.
Alles, wat zich bewegen kon, was naar de richtplaats