Bernulf keek hem ontevreden aan. Hield die Odo hen voor den gek? Plotseling viel hem iets in.
‘Zat er iets bijzonders in die honingkoeken?’ vroeg hij.
Odo keek net of hij op een geheim betrapt was. Verlegen bekende hij:
‘Ja, Bernulf!’
‘Wat dan?’
Het klonk vreselijk nieuwsgierig. Odo trok een geheimzinnig gezicht, de mannen bogen zich nog dieper naar hem over, en toen zei de jongen ernstig, en alsof hij het geheim niet graag onthulde:
‘Honing!’
Ermanarik en Bernulf waren knap en verstandig genoeg, maar nu trokken zij zulke domme gezichten, dat Odo het uitschaterde en haastig maakte, dat hij weg kwam. De mannen keken hem verbluft na.
‘Ik wist niet, dat die jongen zo brutaal kon zijn!’ riep Bernulf, die lachen moest of hij wou of niet.
Ermanarik keek den kreupelen jongen vol genegenheid na. Hij glimlachte en zei peinzend:
‘D'r is iets met Odo... Hij doet al een hele tijd zo vreemd en geheimzinnig... Ik geloof, dat hij iets weet, wat wij geen van allen vermoeden...’
‘Als het dan maar iets goeds is,’ zuchtte Bernulf.
Odo riep Walter, die onder de worstelende jongens was, bij zich. Samen gingen zij druk pratend weg.
‘Zal ik ook meegaan?’ riep Winfried.
Maar Odo wenkte, dat hij thuis moest blijven. En Winfried, in plaats van kwaad te worden, lachte, keek de twee even na en sprong toen weer in het strijdperk. Hoofdschuddend keek Bernulf den vorst aan, en zei toen:
‘Er is vast iets aan de hand... Het lijkt veel op een samenzwering onder die rakkers... Nou, in ieder geval is Winfried een stuk beter, en als het zo doorgaat, is ie over een week weer helemaal de oude... Eet ie goed?’
‘Als een wolf!’ lachte Ermanarik. ‘Hij wil zeker zijn