lam!... Alleen omdat ie een pak slaag gehad heeft van Wolfert, probeert ie hem de schuld te geven van de aanslag op Winfried.’
‘Toch moet je oppassen,’ hield Odo vol. ‘Want die Alfer is zo laf als een wezel, maar hij is ook zo slim als een vos. En wraakzuchtig is hij ook, dat merk je wel aan zijn houding nu tegenover Wolfert. Hij zal je heus niks doen, waar iedereen bij is, maar als hij je stilletjes een loer kan draaien, zal hij het niet laten.’
Walter haalde de schouders op en lachte onbezorgd.
‘Laat 'em maar es opkomen,’ zei hij strijdlustig. ‘Ik hou 'em wel in de gaten... En als ie iets tegen me wil ondernemen, kan ie 'et goed hebben!... Nou, Odo, hou je goed, jong... ik ga deze kant op.’
Odo hield hem aan zijn arm tegen.
‘Walter,’ zei hij met een ernstig gezicht, ‘geloof jij, dat Wolter en Winfried schuldig zijn?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’ riep de ander verontwaardigd.
‘Juist... Ik ook niet... Maar dat is nog niet voldoende, Walter. We moeten bewijzen, dat ze onschuldig zijn, anders blijft er een verdenking op hun naam rusten.’
Walter krabde zich achter het oor.
‘Tja,’ zei hij, ‘dat is zo... Maar hoe bewijzen we dat?’
‘Wij moeten de dader vinden.’
‘Reusachtig!... Maar hoe?’
‘Wil je me daarbij helpen?’
‘Nogal glad!’
Hij was één vuur en vlam, maar Odo zei:
‘Gemakkelijk zal het niet gaan, Walter, en je moet zweren tegen niemand er iets over te vertellen, anders lukt het ons nooit!’
Walter zwoer geestdriftig, en fluisterend vertelde Odo hem dingen, waar zijn gezicht nadenkend bij werd.