XX. Een droevige geschiedenis
Wolfert had met de vuist op zijn knie geslagen, en zijn stem klonk zo hard en vast, dat Ulfert begreep hoe de jongen werkelijk van plan was, zijn dreigement uit te voeren. Ondanks het verzoek van zijn vader. Hij begreep, dat hij uit een ander vaatje moest gaan tappen. Driftig viel hij uit:
‘Dat zul je niet, Wolfert, want ik verbied het je!... Versta je dat goed?.., Je vader verbiedt je, eigen rechter te spelen. Ik zal een klacht indienen, en er zal uitgezocht worden, wie de schuldige is. En jij zult afwachten, wat de uitkomst is, en welke straf de rechters hem zullen opleggen. En jij bemoeit je er verder niet mee. Begrijp je dat goed, Wolfert?’
De jongen boog het hoofd. Plotseling vielen er tranen van zijn wimpers. Zijn vader zag het, en had medelijden met hem. Hij begreep, wat er in hem omging, maar hij mocht nu niet toegeven, en de wraak aan de onstuimigheid van zijn woedenden zoon overlaten. Met harde stem herhaalde hij:
‘Heb je me goed begrepen, Wolfert?’
‘Ja, vader.’
‘Dan reken ik erop, dat je je nauwkeurig aan mijn verbod zult houden.’
Het antwoord kwam traag en dof:
‘'t Is goed, vader.’
Het klonk onwillig en ongelukkig genoeg, maar Ulfert wist, dat hij op het woord van zijn zoon vertrouwen kon. De wil van den vader was een onaantastbare wet voor de zonen van een Germaans volk. Wolfert wist dat, en zou de wet niet breken. Ulfert sloeg den jongen krachtig op de schouder, en ging naast hem op de bank zitten.
‘Ik weet, hoe je je voelt, Wolfert,’ zei hij troostend. ‘Je zou liefst dadelijk optrekken om den jongen, die je van de laffe misdaad verdenkt, bij zijn lurven te nemen en hem misschien wel dood te slaan. Maar je mag niet toegeven aan