Odo kwam naar hem toe, en meerdere kameraden naderden om te horen, wat er met hem gebeurd was, en hem te beklagen om zijn ongeluk. Maar hij wenkte ongeduldig dat zij weg zouden gaan. Odo alleen bleef bij hem zitten en wilde de pijnlijke knie beginnen te wrijven. Maar Winfried duwde hem weg.
‘Laat maar,’ snauwde hij, ‘'t geeft toch niks!’
‘Heb je erg veel pijn?’
‘Niet meer zo erg... Maar m'n been is net lam... Ik kan niet meer meedoen...’
Tranen sprongen hem in de ogen. Driftig zei hij:
‘Toe, ga nou weg... laat me asjeblieft alleen!’
Verdrietig haalde Odo de schouders op. Hij kende zijn vriend en wist, dat er nu toch niets met hem te beginnen zou zijn. Zwijgend en met hangend hoofd hinkte hij weg, terug naar de jongens, die de wedstrijd alweer voortzetten. Ook zijn pleizier was er af. Met schrik bedacht hij, dat Winfried voor goed uitgevallen was, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Arme Winfried!... Vuur-oog was voor hem verloren!... Odo werd koud van schrik, als hij daaraan dacht. Maar hij begreep, dat Ermanarik zijn woord gestand zou doen. Wat moest er allemaal omgaan in Winfrieds hart!... Het zou een ontzettend verdriet voor hem zijn... En het ergste was, dat hij zichzelf zou moeten bekennen, dat het zijn eigen schuld was... Bernulf en zijn vader hadden hem afgeraden deze keer aan de wedkampen mee te doen... en nu werd hij zo zwaar gestraft voor zijn eigenwijsheid!...
Ermanarik keek boos en teleurgesteld naar zijn zoon, die eenzaam aan de rand van de weide zat, door eigen schuld in narigheid en verdriet geraakt. Natuurlijk had hij met zijn jongen te doen, maar hij had ook de overtuiging, dat deze zijn tegenslag verdiend had door zijn koppigheid, door zijn domme weigering om te luisteren naar de raad van oudere en wijzere mannen. Zo moest iedereen in het leven zijn lesje leren. Het was hard voor Winfried, maar het was zijn ver-