len, Balder geen kwaad te doen? En de argeloze Freya. in haar vreugde, vertelde hem alles van haar verre tocht... ook, dat zij de onschuldige maretak had overgeslagen, omdat die immers haar zoon toch geen kwaad zou kunnen doen. Loki lachte en gaf haar gelijk... Maar hij had meteen gezien, dat hij hier een prachtige kans had om kwaad te doen... verschrikkelijk groot kwaad...
Hij ging naar buiten en zocht naar een maretak. Zodra hij die gevonden had, sneed hij er een twijg af, en gaf die de vorm van een pijl. Daarop ging hij terug naar de feestzaal, waar de vrolijkheid nog steeds rumoerde en de goden nog altijd bezig waren met alle wapens, die zij maar verzinnen konden, vergeefse aanvallen op den onkwetsbaren Balder te doen.
In de kring der goden stond ook Höder, die een broer van Balder was. Maar hij schoot en sloeg en wierp niet mee, want Höder was blind. Loki ging naar hem toe en vroeg met gehuichelde vriendelijkheid:
Waarom doet mijn vriend Höder niet mee aan het vrolijke spel? Waarom schiet hij ook niet een pijl af op den gelukkigen Balder, die onkwetsbaar geworden is door de vriendschap van alles in het heelal? Is Höder niet verheugd om het geluk van zijn broer?’
‘En Höder antwoordde:
Ik zou gaarne meedoen, Loki, maar je weet, dat ik blind ben. Ik zou vrezen iemand te treffen, die nìet onkwetsbaar was, wanneer ook ik een pijl op hem afschoot.’
‘Dat is waar’, zei de listige Loki. ‘Maar toch is het jammer, dat je zo helemaal niet kunt meedoen. Wacht, ik weet wat... Ik zal je helpen... Hier, houd die boog vast... Leg deze pijl er op... zo... nu zal ik je hand richten, en je kunt ook een pijl op Balder afschieten.’
‘Lachend liet de argeloze Höder den verraderlijken valsaard begaan. Hoe kon hij er kwaad in zien? Hij wist niet, dat Loki de pijl gesneden had uit een maretak. Hij wist niet, dat Freya de maretak bij haar rondreis door het heelal had