te veel in zijn schik om boos te blijven. Liefkozend streek hij over de gordel; het was nu juist zo'n kostbaar geschenk niet, maar Hilde had hem zelf gemaakt, en haar bedoeling was zo vriendelijk, dat het daardoor kostbaar wèrd.
‘Ja, da's nou heel gek’, zei Odo spottend. ‘Jij en Hilde kijken mekaar amper aan... en soms zijn jullie ineens zo vriendelijk voor elkaar!... Hoe komt dat toch?’
Meteen stak Hilde haar hoofd om de hoek van de deur, en riep:
‘Word maar gauw beter, Winfried!... Dan kan je dat eigenwijze broertje van mij eens flink onder handen nemen!’
‘Luistervink!’ riep Odo haar na, toen zij haastig verdween.
Winfried lachte.
‘Nou, je weet, wat je te wachten staat’, zei hij. ‘Je eigen zuster heeft me de opdracht gegeven... Als ik beter ben, zal je d'r van lusten, jongetje!’
Odo deed of hij erg moest huilen, en smeekte snikkend om genade. En ten slotte lachten ze allebei zo, dat de tranen hun over de wangen rolden. Toen kwam Bernulf binnen en bleef verbaasd bij de ingang staan.
‘Nou,’ zei hij, ‘ik geloof, dat ik wel weg kan gaan. Zieken, die zo lachen kunnen, hebben mij niet meer nodig!’
Maar hij kwam toch naderbij, want er moest een nieuw verband gelegd worden. De knie was al veel minder dik, en pijn had Winfried ook al niet meer; tenminste niet zolang hij stil lag. Bernulf was tevreden.
‘'t Gaat beter dan ik had durven hopen, jongen’, zei hij bemoedigend. ‘Je hebt nog een hele mooie kans, dat je op tijd goed beter bent.’
‘Mag ik nog niet opstaan, Bernulf?’ vroeg Winfried verlangend.
‘Geen sprake van!’ antwordde de priester verschrikt. ‘Daar zou je alles weer mee bederven! Wees toch niet zo ongeduldig. Je knie is nog lang niet sterk genoeg om je te