rond.
‘Zag je dat, vader?’ riep hij. ‘Ik heb 'em midden in zijn borst geraakt!’
‘Prachtig!’ antwoordde Ermanarik. ‘Een meesterschot, Erik!... Maar wie raakte je midden in zijn borst?’
‘Het wilde varken immers!’ zei Erik, verwonderd, omdat zijn vader dat niet eens begrepen had.
‘O, juist!’ glimlachte zijn vader. ‘Wees maar voorzichtig, Erik. Wilde varkens zijn gevaarlijke beesten.’
‘Moeder zei: hij had een stuk korenveld platgetrapt en omgewoeld’, vertelde de kleine jongen. ‘En nou loer ik op 'em, en ik heb 'em fijn geraakt! Gaat een wild varken dood, als je'm midden in zijn borst schiet, vader?’
‘Vast wel’, verklaarde Ermanarik. ‘Die zal je moeders koren niet meer vernielen, hoor.’
‘Maar hij heeft nog een wijfje en jongens’, riep Erik. ‘En die ga ik allemaal ook doodschieten!’
Vol ijver greep hij een nieuwe pijl en lei hem op de strak gespannen pees. Maar zijn vader zei lachend:
‘Wacht even, Erik, vóór je die hele wilde-zwijnenfamilie uitroeit... Ga eerst es even naar binnen en zeg tegen Winfried, dat hij dadelijk bij me moet komen.’
‘Hij heeft een blauw oog!’ vertelde de kleine jongen.
‘Zo? Hoe weet je dat?’
‘Ik zag 'et vanmorgen. Maar hij wou niet vertellen, hoe 'et kwam. Hij draaide z'n gezicht naar de wand. Hij was kwaad.’
‘Nou zeg 'em dan maar, dat ie hier komt, blauw ooq of niet.’
Erik rende weg en kwam even later terug.
‘Hij komt, vader.’
‘Goed zo, Erik... En weet je wat jij nou es doen moet?.. Ik heb bij de kippen achter de stal een vos gezien. Jij bent zo'n kranige schutter. Ga jij nou es proberen of je die roodbaard niet te pakken kunt krijgen... De wilde zwijnen zijn toch het bos in gevlucht.’