wachtende, gebogen rug... Hij wendde zich terug naar Odo en zag, hoe deze strak voor zich uitstaarde, de stok over de knieën.
‘Toe nou, Odo!’ riep hij driftig. ‘Sla d'r dan op!’
‘Doe niet zo gek’, zei Odo zacht, en even kwam er een glimlach op zijn verdrietig gezicht. ‘Dat geeft immers niks...’
Teleurgesteld richtte Winfried zich op.
‘Wil je me dan niet vergeven?’ vroeg hij aarzelend. ‘Wil je niet weer goed op me worden?’
‘Ik heb je allang vergeven. En ik ben niet kwaad op je.’
Het klonk zo moedeloos en zonder kracht. Winfried had liever slaag gehad. Hij wist met zijn houding geen raad. Zwijgend en met een verlegen gezicht stond hij naast Odo en keek besluiteloos op hem neer. Langzaam kwam deze met behulp van zijn stok overeind.
‘Kom’, zei hij, ‘laten we maar naar huis gaan.’
Winfried zuchtte bedrukt. IJverig haalde hij de kleren bijeen en hielp zijn vriend ze aan te trekken. Hij wou wel alles doen om zijn fout goed te maken.
En geen van beiden hadden zij het spottende gezicht gezien, dat op enige afstand tussen de struiken op de andere oever door gluurde en met een geluidloze lach hun hele ruzie gevolgd had. Nu verdween het snel. Er kraakten wat dorre takjes en blaren ruisten. Maar Winfried, die snel in de richting van het geluid keek, zag niets en dacht, dat een verschrikte vos zich haastig uit de voeten maakte.
Zwijgend zochten de jongens hun weg door het dichte woud, en Winfried koos de gemakkelijkste paden om zijn kreupelen vriend zoveel mogelijk moeite te besparen.
Zij waren allebei bedroefd om de nare afloop van hun zo vrolijk begonnen tocht... De zon neeg al naar het westen, toen zij in de open landen kwamen, waar de huizen van de stam over de vlakte verspreid lagen. Odo wou niet, dat Winfried hem thuis bracht, en zo ging ieder zijns weegs...