dommeren onder de mensen zagen een beetje op hem neer en vonden zichzelf veel voornamer, omdat hun vader toevallig geen slaaf geweest was en zijzelf nooit krijgsgevangen gemaakt waren.
Lang heeft men geloofd, dat de Batavieren veel wilder en onbeschaafder waren dan in werkelijkheid het geval is geweest. Zij kenden integendeel al vele dingen, die wij eerst meenden, dat zij ontbeerden. Zij liepen niet in dierenvellen rond, maar in zelfgeweven linnen en wollen kleren; al zullen zij in de winter wel pelzen gedragen hebben voor de warmte. Zij woonden niet in zulke primitieve hutten als vroeger werd aangenomen. Men heeft op sommige plaatsen uit opgravingen geleerd, dat zij flinke hoeven hadden met ruime vertrekken en bijgebouwen voor het vee. Natuurlijk waren dat houten gebouwen, want het stenen bakken hebben zij eerst van de Romeinen geleerd, maar zulke armzalige hutjes als wij vroeger dachten, waren het helemaal niet.
De huizen stonden verspreid, maar voor de veiligheid was er meestal een versterkte plaats met hoge aarden wallen, waarbinnen men in tijd van gevaar zich gezamelijk terug kon trekken om aanvallen af te slaan en te redden wat er te redden viel.
Scholen voor de kinderen bestonden niet, want lezen en schrijven waren kunsten, die de Batavieren nog niet kenden. De meisjes bleven bij moeder thuis en leerden, wat een goede Germaanse vrouw kennen moest: huishouden, koken, spinnen, weven en naaien en hoe het land te bewerken. De jongens werden opgevoed tot wat zij als vrije mannen zijn moesten: goede jagers en vissers, krijgslieden doorkneed in alles wat de oorlog toen met zich bracht; zij leerden zwemmen, paardrijden, schieten met pijl en boog, werpen met de lans, vechten met zwaard en schild, worstelen en hardlopen, tot zij een krachtig, goed ontwikkeld lichaam hadden, waarvan zij elke spier beheersten. Als zij een jaar of zestien, zeventien waren en tot stevige knapen opgegroeid, konden zij opgenomen worden onder de vrije mannen met al de