Roseliins oochies, ontleedt
(1639)–Daniel Joncktys– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Voell ick oock mijn Oog afstuyten,
Van u lodderig gesicht.
Oh! of my de Goden gonden,
Dat ick soo veell Oogen droeg,
Als in't hoofd van Argus stonden,
Eer't Mercurius afsloeg!
Oh! of sy my vvilde geven
Arends Oogen in mijn hoofd!
Nimmer souden s', in mijn leven,
VVerden van den slaep verdooft.
Maer ick sou u soette OOGEN,
En dat maegdelijcke root
Met een keurig Oog beoogen,
Tot de Dood mijn Oogen sloot.
Seker, 't vvaer niet sonder rede,
Soo de milde Hemel rey
Op mijn vvelgegronde bede
'T vvelgevvenschte Amen sey.
Toyt s' u op met duysend gaven,
Tot eens 's vverelds vvonder-ding;
Dats' oock duysend Oogen gave,
Tot een haylg vervvondering.
|
|