Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: De middeleeuwen (2)
(1889)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina 359]
| |
V. Mysterie-spelen.In het Fransch en Hoogduitsch zijn verscheidene uitvoerige mysterie-spelen over. Wij zijn minder gelukkigGa naar voetnoot1); maar twee van de drie stukken, die wij kennen, zijn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het geestelijk drama van onschatbare waarde, daar zij ons het mysterie doen kennen, zooals het ternauwernood van | |
[pagina 360]
| |
de liturgische windselen ontdaan is, en zooals het zich in zijne hoogste ontwikkeling aan ons voordoet. Van het eerste bezitten wij een groot fragmentGa naar voetnoot1), uit het tweede vierendeel der veertiende eeuw, geschreven in het naar het Nederduitsch zweemende dialect, dat in Limburg gesproken werd. Of het oorspronkelijk dan wel eene navolging is, durf ik zelfs niet gissen. Ziehier den inhoud van het stuk, waarvan ik den aanhef wat uitvoeriger mededeel: Dit is begin, wie unse Here die werelt zen irsten begonde ze machene ende allet den he beyerde, ende sprag dus: Ego sum alfa et o. - Unse Here (su sich selver): ‘Ich ben ende ende aneginne,
Gewor Got, gerechte minne.’
Hie macht Unse Here dat irste, dat was himel ende erde. ‘Nu willich, dat gewerde
Himel ende erde;
Inde wille haven schone
| |
[pagina 361]
| |
Engele in minen trone,
Die minen lof sengen
Inde immer in vrouden rengen.’
Hier sengent die engele: Gloria in excelsis Deo, darna besach (?) sich Lucifer in die driveldicheit inde sprach dus: ‘Ich sien in minen claren schin
Dat is mich duonke werdich sin,
Dat ich minen stul in oisten
Sezze, ende gelich dem hoisten:
Nu pruovet, gesellen alle,
Wie uch dit bevalle.’
Ein engel, Satan, vor si alle spricht: ‘Uns dunckit gut de selve wain,
Dar umbe wir dich gestain.’
Hier wirt Lucifer virstosen, ende spricht Unse Here: ‘Lucifer, din overmuet
Hait dir benomen al dat guet,
Inde dat der himel beveit,
Dat der zu vrouden was gereit,
Ende allen dinen gesellen.
Nu vart zu der hellen,
Dar ir quelit inne
Van disen aneginne,
Immer sunder ende
In jemerlich meswende.’
De in duivelen herschapen engelen beklagen hunne dwaasheid, en dan gaat de Heer over tot de schepping der wereld. - Hoe dit herhaalde scheppingsproces vertoond werd, is moeielijk te zeggen. Uit den hemel daalt men nu af op de aarde: Adam en Eva zijn in het Paradijs; dan volgt de zondenval. Als zij uit den lusthof verdreven zijn, spreekt de Heer de Intfarmeherthigeit (Ontferm-herticheit) aan en vraagt haar, of er mogelijkheid bestaat, dat de banneling eenmaal ‘dat erve wider gewinne?’ Die Intbarmicheit spricht: ‘Ich was ie ende sal immer syn
Din dohter, ende du der vader min:
Intfarmicheit ben ig genant,
De name is mir van dir bekant:
| |
[pagina 362]
| |
In woldis du dere nit infarmen,
Die up dig scrien ende karmen,
Wie wers du dan der vader min,
Of wie blive ig die dohter din?’
Zij raadt daarom God zijne armen te openen, en zich vaderlijk te ontfermen over Adam's kinderen. Nu wendt God zich tot de Gerechticheit, zijne andere dochter, en vraagt ook haren raad. Deze, die optreedt met de woorden: ‘Ig ben genant Gerehtigeit,’
wil erbarming slechts toestaan als het mogelijk is, ‘Dat eine mait ein kent gebere
Ende blive mait, als si was e.’
Dat kind mocht dan het erf herwinnen, waaruit Adam verdreven was. Daarop volgt een monoloog Gods, die tot zichzelven zegt: ‘Daar mijn profeet David eenmaal - 't is lang geleden - gesproken heeft: “Gerechtigheid en Vrede hebben elkander gekust,” zoo wil ik, dat de aarde van mijne ontferming vervuld worde: ik zal Rechtvaardigheid en Barmhartigheid met elkander verzoenen, en zal op nieuw doen, wat ik met Abraham deed, wien ik eenen ram zond om dien in steê van zijn zoon te verbranden. Ik zal het lam Christus, dat nooit zondigde, op aarde zenden, opdat door Zijnen dood het menschdom worde verlost. Door den mond mijner profeten zal ik bekend maken, dat ik mijnen zoon wil zenden in den schoot eener maagd om des duivels macht te fnuiken.’ Daarop volgen, ten verzoeke van Vrouw Ecclesia, de profetieën omtrent den Messias van Balam (Bileam), Ysayas en Virgilis (Vergilius), als inleiding tot de geschiedenis van Jezus, welke dan in verschillende tafereelen voorgesteld wordt. Nu geschiedt door Gabriël de verkondiging aan Maria, waarna Ecclesia der Maagd geluk wenscht als ‘rose aller wive’, uit wie de Verlosser der wereld zal geboren worden, en die ‘Sal dragen crone
In den hoisten trone,
In den hemelriche,
Immer, eweliche.’
Na den beurtzang der herders verschijnen de drie Koningen, voorafgegaan door de ster en daarna de koningen eerst voor | |
[pagina 363]
| |
Herodes, zingende: Vive rex in eternum! Vervolgens brengen ze hunne offerande te Bethlehem. Jozef en Maria vluchten naar Egypte. De kindermoord wordt aangekondigd door: Hie kument die riddere Herodes ende sukent di kent. Rachel, ontzet over hunne vreeselijke gebaren, vraagt hun, wat zij komen doen. De ridders grijpen de kinderen aan, en Rachel barst in roerend weegeklag uit. De ridders brengen Herodes de boodschap, dat zijn last voltrokken is; en op bevel des Engels trekken Jozef en Maria met het kindeken weer uit Egypte. Dan volgen zeer uitvoerig de meest bekende tooneelen uit het leven van Jezus. Ik vermeld alleen het optreden van Maria Magdalena. Zij is geheel onder den vroolijken indruk van de herlevende natuur: ‘Vrout ug alle, junc ende alt,
Went die vroude is manichfalt,
Die men syt nu over al,
Up den berg inde in den dal.
Man hoert vorden walde,
Dat vorgangen is dat kalde,
Went die blumen sprengen
Inde die vogele sengen,
Dat velt cirt sich over lut.
An der erden drengen ut
Manicherhande bluomen,
Der ich nit inkan genuomen.
Der vogel sanc wirt offenbor,
Inde die lucht wirdet cloer:
Vorgangen is uns og dat sure.
Des vrout sig manich creature:
Der nog hait geweset bange,
Die vrouwet sich bit bliden sange.
Also willich e it lanc
Van vrouden sengen nuwen sanc!’
En dan zingt zij het volgende liedje: ‘Alle creaturen
Vrouwent sich der liver zijt,
Rosen, blumen hureGa naar voetnoot1)
Siet man springen wider strijt;
Si woren vers[w]unden,
| |
[pagina 364]
| |
Si hant orGa naar voetnoot1) leit vorwonden,
Sie dun uns den sumer kunt:
Susze, suverliche,
Werde ich vrouden riche,
Dat deit mir din roder munt.’
Zij plaatst zich voor den spiegel en bedisselt al pratende allerlei kleinigheden aan haar keurig toilet. Dan spoort zij maagden en knapen aan, goede sier te maken en het leven te genieten. Hare zuster Martha verwijt haar heure lichtzinnigheid en liefde tot de wereld, die ‘in kan nit dan ligen inde bit sunden umbe gaen.’ Niet Maria, maar zondares is de naam, die haar past. Maria laat zich door Martha bekeeren. - Ik geef nog het slot van het tooneel in Gethsemané. De Engel Gabriël komt den Heer troosten. Hij maakt zich bekend als den bode, die eenmaal tot 's Heeren moeder gezonden werd ‘um des minschen noit.’ Om dienzelfden nood moet de Heere den dood smaken, dien de Vader voorzien heeft. Om de schuld in het paradijs moet hij lijden, gelijk hij weet. Om het menschdom te bevrijden heeft de Vader hem gezonden, om een zoen tot stand te brengen tusschen God en de wereld. De dag is aangebroken, dat de strijd zal volstreden worden. Jezus moge zich troosten; want zonder schande zal hij om 's menschen wil den dood smaken en zijn rood bloed storten: ‘Dan sal dich nit wesen leit;
Want van dir gescreven steit,
Dat du suls werden sunder noit
Geleit als ein schaif zer doit.
Nu vair ich wider in dat lant
Dan ich here ben gesant.’
‘Slaapt, kinderen, geniet de rust’, spreekt Jezus dan tot de Apostelen, ‘Judas genaakt weldra met mijne vijanden. Ontwaakt! waartoe die lange rust! Des menschen Zoon wordt overgeleverd in de hand der zondaren. Wie twee rokken heeft, verkoope den eenen en schaffe zich een zwaard aan: daaraan is behoefte, wien het lief of leed zij. Want er staat geschreven: ik zal den herder slaan, zijne schapen zullen verspreid worden. Maar als ik zal zijn opgestaan, ga ik u voor naar Galilea.’ | |
[pagina 365]
| |
Nadat Petrus de opmerking gemaakt heeft, dat zij twee zwaarden hebben, begeeft Judas zich tot de Joden en spoort hen aan haast te maken: ‘Wilt irne vangen ove slaen,
So must ir balde bit mir gaen.’
Dit horten die Juden ende.... Daarmede breekt het handschrift plotseling af, waarvan het einde verloren is gegaan. Zeker liep de geschiedenis voort tot aan Christus' hemelvaart. Men zou ter nauwernood kunnen gelooven, dat een zoo uitgebreid stuk tot vertooning bestemd was, als men niet wist, dat soms dagen aan de opvoering daarvan werden besteed. En blijkbaar is ook dit mysterie niet alleen in verschillende tooneelen afgedeeld, maar ook in grooter, van elkander schijnbaar onafhankelijke tafereelen gesplitst, die stellig niet terstond op elkander volgden, en waarschijnlijk door tusschenpoozen, misschien wel van een geheelen dag, waren gescheiden. Van ons tegenwoordig standpunt uitgaande, zal men niet veel kunst in dit stuk vinden. Zondert men de handeling uit, dan ontbreekt er zelfs het eigenlijk dramatische kenmerk aan. Niet de gemoedstoestand, het karakter der handelende personen bepalen de ontwikkeling der gebeurtenissen, maar omstandigheden buiten hen. Wij hebben hier veeleer eene epische voorstelling, slechts met dit onderscheid, dat de inhoud niet verhaald, maar, als werkelijk voorvallend, vertoond wordt. En toch van den anderen kant, hoe treffend komt te midden van de kinderlijkste naïeveteit het grootsche en verhevene denkbeeld uit, hetwelk aan dit stuk ten grondslag ligt, en den draad uitmaakt, die de verschillende tafereelen verbindt! Dit is toch niets minder dan de verlossing des menschdoms uit de ellende, die eigen schuld hem heeft berokkend. De indruk daardoor, ook bij de gebrekkige inrichting van het stuk, op een zinnelijk, maar diep geloovig volk gemaakt, moest groot zijn; te meer, daar het vrij is van die komische inmengsels, die elders voorkomen, en zeker de ernstige, verheven werking van zoodanig mysterie moesten verminderen, ofschoon zij de levendigheid der voorstelling bevorderden. Trouwens aan levendigheid ontbreekt het hier ook niet, getuige dat tooneel, waarin Maria Magdalena optreedt, hetwelk zeer nabij de alledaagsche werkelijkheid staat. | |
[pagina 366]
| |
Dit stuk is een paasch- of passiespel. Van den eenen kant staat het nog zeer dicht bij het ritueel van het Utrechtsche antiphonarium: het ‘heeft vooreerst geheel dezelfde volgorde in het verhaal der gebeurtenissen, en verder komt het, wat den tekst betreft, geheel er mede overeen; op sommige plaatsen is het zelfs eene woordelijke vertaling, terwijl van tijd tot tijd nog de Latijnsche tekst de vertaling voorafgaat, b.v. vs. 330: ‘Quem vidistis, pastores? dicite, annunciate nobis.’ ‘Er hirden, wie gebert ir so?
Mig dunc, ir siet van herten vro,
Saget, wat hait ir virnomen,
Of wat is uch zu voren kumen?’ enz.Ga naar voetnoot1).
Men zie ook nog het tooneel tusschen Jezus en Petrus in Gethsemané, vs. 1399; enz. enz. En daarentegen heeft het eene uitbreiding erlangd, waarover men zich waarschijnlijk verbaast. Hoe het oudtestamentische voorwerk zich geleidelijk uit de liturgie heeft ontwikkeld, zullen wij met een enkel woord aanstippen bij de behandeling van het nu volgend mysterie-spel. Sommigen, zooals Mone, hebben gemeend, dat dit Passie-spel een Franschen oorsprong had. Dat het niet vrij bleef van Franschen invloed, zooals menig ander mysterie, mag men aannemen; maar overigens stem ik in met Moltzer's verklaringGa naar voetnoot2): ‘uit enkele gegevens evenwel te besluiten, dat ons Paaschspel de vertolking van een Fransch origineel of de copie van een Fransch voorbeeld zou wezen, durf ik vooralsnog niet’, hoofdzakelijk, ‘omdat mij geen mysterie bekend is, dat die gevolgtrekking wettigt. En de taal van het spel geeft er zeer zeker allerminst recht toe.’ Het volgende mysterie is getiteld: De eerste Bliscap van MariaGa naar voetnoot3), en werd waarschijnlijk den 24en Mei 1444 voor het eerst op den Zavel te Brussel vertoond. Die eerste blijdschap der H. Maagd was de aankondiging van den Engel, dat uit haar de Heiland der wereld zou geboren worden. Het getal der haar toegekende blijd- | |
[pagina 367]
| |
schappen was, gelijk men weet, zeven. In proloog en epiloog van het stuk wordt meêgedeeld, dat op last van de Stad, de zes anderen van jaar tot jaar zouden worden ten tooneele gebrachtGa naar voetnoot1). In dit eerste stuk werd intusschen niet alleen de aankondiging der verlossing vertoond, maar ook de aanleiding daartoe in 's menschen zondenval. Het eerste tooneel verplaatst ons in het rijk van Lucifer. Zijn opstand wordt hier overgeslagen, en de Proloog zegt, dat dit met opzet gedaan is: ‘Wi laten overlien Lucifers val met sijnre partien.’ Na den val der Engelen raadt de (verpersoonlijkte) ‘Nijt’ zich daarover op den mensch te wreken, en haalt het serpent, dat ook sprekende wordt ingevoerd, over, om daartoe mede te werken. De handeling wordt dan naar het paradijs overgebracht. Het eerste menschenpaar eet van de verboden vrucht, waarna God zelf optreedt, die hen ter verantwoording roept. Beiden verschijnen nu ‘met enen blade gedect’, waaruit men wel moet opmaken, dat zij in het voorgaande tooneel geheel naakt optraden, welke naïeve voorstelling wij weten, dat ook elders plaats greep. Uit het Paradijs verbannen, hebben zij berouw, en Adam neemt de spade ter hand. Als zij uit het Paradijs gebannen zijn, juicht ‘Nijt’, dat nu alle menschen zullen sterven en eene prooi der hel worden. Nijt en Lucifer brengen Adam voor God en vragen een rechtvaardig vonnis over hem. God, die naar ‘redene ende recht’ moet handelen, doet uitspraak: het geheele toekomstige menschengeslacht wordt vermaledijd; waarop ‘groet gerommel ende geruusch in de helle’ vernomen wordt. Adam ‘versleten, out en cranc’, ligt in stervensnood. Hij zendt zijn zoon Seth naar het Paradijs om den wachthoudenden Engel te vragen, hoe men den ‘mesval blusschen mochte.’ Terwijl Seth op weg is, sterft Adam. De Engel Cherubim geeft Seth een takje van den boom der kennis: dat moet hij planten onder het hoofd | |
[pagina 368]
| |
van Adam: er zal een schoone boom uit groeien, die verlossing zal geven. Adam in ballingschap hoopt echter reeds op Gods genade. Het volgende bedrijf toont ons Adam en zijne kinderen in de hel. Honderden jaren hebben zij er reeds doorgebracht met de overige ‘Vaders,’ van welke David, Job en Jesayas sprekende worden ingevoerd. De laatste wijst op zijne eigen profetie omtrent de verlossing door een kind uit eene maagd geboren. ‘Verhuecht u, vriende, ende blijft in hopen: Die prophecie en mach niet liegen’, zegt Adam, waarop ‘Sanc of spel’ gehoord wordt. Van daar gaan wij weder naar de aarde, waar ‘Bitter-Ellende,’ die ‘op crucken, ermelic gecleet’, treurt, door Adam gezonden. zich tot ‘Innich-Gebet’ wendt, en haar om hulp smeekt, ten einde de ‘oude vaders’ uit de hellepijn te verlossen. Innich-Gebet boort een gat in den hemel, waardoor zij binnendringt. Zij overreedt ‘Ontfermicheit’ om bij God voor de ongelukkigen in de bres te springen. Nu wordt er een pleidooi tusschen deze dochter Gods, hare zuster ‘Gerechticheit’ en ‘de Waerheit’ gevoerd, waarbij deze meent, dat alles geschikt zou kunnen worden, als iemand die ‘suver bleef’, geneigd was ‘tsmenscen sonde metter doot te beteren.’ Geen mensch is daarvoor te vinden, allen zijn zondig. De Engelen zouden bereid zijn, uit gehoorzaamheid jegens God; maar niet ‘uut minnen’ jegens den mensch. Dan raadpleegt God met zijn Zoon en den Heiligen Geest, en er wordt besloten, dat de Zoon het menschdom zal verlossen door zijn dood. Hierop, verschijnt de Vrede en kust dankbaar ‘Gerechticheit’, die daarmeê voldaan is. Met een lierzang tusschen ‘Gerechticheit, Waerheit en Ontfermicheit’ wordt het bedrijf besloten. Het derde bedrijf is ontleend aan de kerkelijke overleveringen betrekkelijk Maria. Daarin komen voor of worden behandeld: Joachim en Anna; Verwerping hunner offerande; de boodschap des Engels aan Joachim; de geboorte van Maria; hare jeugd; haar huwelijk met Jozef; een Engel had verkondigd, dat de man van Davids geslacht, die eene droge roede droeg, welke ging bloeien, Maria tot vrouw zou hebben; Jozef acht zich onwaardig, maar hij bleek de uitverkorene te zijn; de boodschap van den Engel Gabriël met deze tooneelaanwijzing: ‘Gabriël knielt vor Marien, ende si leit en leest in haer camere, haer hande te Gode wert hebbende.’ Het geheel wordt besloten door eene ‘Na-prologhe.’ | |
[pagina 369]
| |
Wybrands noemt dit Spel van O.L. Vrouwe Boodschap ‘een van de zuiverste typen van het tot zijn breedste ontwikkeling gekomen kerkelijk drama’Ga naar voetnoot1). Men komt tot dit besluit eerst na dieper studie van het onderwerp, want bij eene oppervlakkige beschouwing zou men zeggen, dat men hier te doen had ‘met een zonderling samenvoegsel van allerlei op de vreemdste wijze aaneengeregen tafereeltjes.’ Ziehier, hoe genoemde geleerde de zaak verklaart. ‘Al vroeg werd vóór sommige drama's, tot de hooge feesten behoorende, een klein Oud-Testamentisch voorspel gevoegd. Dat voorspel ontstond niet uit luim of toeval, maar was in de liturgie zelve geworteld. Vooral bij de spelen, die tot den kerst-cyclus behooren, kreeg dat voorspel spoedig eene tamelijke uitgebreidheid; eensdeels gaf de kerst-liturgie daar rechtstreeksche aanleiding toe, anderdeels moest dit liturgisch voorspel hier vooral welkom zijn, omdat de kerstgeschiedenis zelve weinig stof bood voor dramatische behandeling. 't Evangelie zelf volgende, had men voor 't kerstspel alleen Maria-boodschap, het tafereel der herders, de drie “Magi”, Herodes.... maar daarmede betrad men toch al reeds een terrein, dat meer bijzonder paste voor 't spel van Driekoningen, van Onnoozele Kinderen enz. Zou 't kerstspel tot eenigen omvang aangroeien, twee aanvankelijk korte bestanddeelen leenden zich gemakkelijk tot meerder uitbreiding: 1o. het liturgisch oud-testamentisch voorspel werd uitvoeriger, en 2o. aan de boodschap van den engel aan Maria werden de legenden omtrent de vroegere geschiedenis van Jezus' moeder en van hare moeder toegevoegd.’ Vestigen wij thans de aandacht op een ander voorvoegsel, het pleidooi, waarin, na den zondenval Waarheid en Gerechtigheid tegen Barmhartigheid en Vrede pleiten voor Gods troon. Dit pleidooi is overoud: wij vonden eene eigenaardige behandeling daarvan ingelascht in Maerlant's Merlijn (boven, bl. 86); maar Wybrands heeft aangewezen en met bewijzen gestaafd, dat het sedert de helft der dertiende eeuw in verschillende mysterie-spelen voorkomt als inleiding van tot den kerst-cyclus behoorende spelen. Al zeer vroeg werd in die spelen nog een ander element opgenomen: namelijk het optreden van oud-testamentische profeten, soms vergezeld van Vergilius, de Sibylle, die hunne voorzeggingen | |
[pagina 370]
| |
omtrent den Verlosser uitspraken, voordat de eigenlijke kerstgeschiedenis werd vertoond. Dit had al vóór de twaalfde eeuw plaats. De oorsprong van dit toevoegsel is te zoeken in den kerkelijken dienst van den kerstnacht. Reeds ‘in de dagen van den Advent werden in de kerk allerwege messiaansche profetieën, vooral van Jesaya, gelezen. In den nachtdienst van het Kerstfeest werd door 't voorlezen daarvan en van andere geschriften in het licht gesteld, hoe de geboorte van Jezus vroeger was voorspeld en hun, die in dat vroeger tijdperk hadden geleefd, ten nutte kwam. Met name in de tweede nocturn van dezen dienst dacht men “aan hen, die onder de wet waren: David en de profeten en meer anderen.” Ziedaar den liturgischen oorsprong van 't profeten-voorspel.... en tevens van 't pleidooi in den hemel. Dit laatste toch is ontleend aan de woorden van Psalm 84, volgens de Vulgata: “Misericordia et Veritas obviaverunt sibi; Justitia et Pax osculatae sunt.” - Die Psalm nu is juist de laatste der drie psalmen van de tweede nocturn: in die nocturn liggen dus de liturgische grondslagen voor profeten-voorspel en pleidooi beide (bl. 37-38).’ Niet zelden ging aan dit alles, gelijk in ons drama, nog een eerste deel vooraf, dat den zondenval en zijne gevolgen voorstelde, waardoor het geheel merkelijk in harmonie won. Maar ook hier was de liturgie weer leiddraad. Drie nachtelijke missen werden er gezongen: de eerste te middernacht, omdat de vaders van 't eerste tijdperk van alle licht waren verstoken; de tweede in de morgenschemering, en men dacht daarbij aan 't schemerlicht van wet en profetie; als het dag was geworden, vierde men de derde mis: de volheid des lichts bij de komst van den Verlosser. - De gedachte aan den kerkdienst verbonden werd dus geheel in het drama teruggevonden. In dien geest is dan ook De eerste Bliscap van Maria geschreven, en de uitwerking van het schema heeft aanspraak op onzen lof. Terecht prijst Wybrands dit drama (bl. 42) om de klaarheid en de regelmaat, waarmede het de groote gedachte der liturgie weergeeft, terwijl het ‘bewerkt is met zooveel van die prijslijke soberheid, als waarin de goede smaak van den dichter zich doet kennen. Hier geen noodelooze opeenstapeling van kleine tafereelen, waardoor [zooals in andere Mysteriespelen] der eenheid schade wordt | |
[pagina 371]
| |
gedaan; en toch is hier genoeg levendigheid, afwisseling, indrukwekkende tegenstelling, ook door de goedgeplaatste diablerieënGa naar voetnoot1). De ontwikkeling van het geestelijk drama in Nederland wordt dus zeer geleidelijk aangetoond door drie merkwaardige overblijfsels der oudheid: het Utrechtsche Antiphonarium, het Maastrichtsche Paaschspel en de Eerste Bliscap van Maria. Het tweede staat tusschen beide uitersten in: terwijl het zich aan het liturgisch beurtgezang van het Antiphonarium hier en daar nog woordelijk aansluit, bevat het, ondanks zijne eenvoudige en soms nog plompe bewerking, reeds al de bestanddeelen, die in het jonger mysterie tot breeder ontwikkeling zijn gekomen. Het jongste geestelijk drama, dat als op de uiterste grens staat, die het eigenlijke middeleeuwsche tijdperk sluit, is het Spel van den Heiligen Sacramente vander NyeuwervaertGa naar voetnoot2), dat omstreeks 1500 door zekeren Smeken te Breda werd vervaardigdGa naar voetnoot3). Reeds in 1407 en volgende jaren werd te Audenaarde een optocht gehouden met het Heilige Sacrament. De Minderbroeders gaven daarbij al spoedig vertooningen. Ook te 's-Hertogenbosch had eene dergelijke processie plaats, en in Breda was zij de voornaamste van alle ommegangen. In 1500 wordt in de Stadsrekeningen het eerst melding gemaakt van een Spel van den Sacramente, dat op St. Jansdag gespeeld werdGa naar voetnoot4). Dit stuk wijkt meer dan eenig ander van de bijbelsche historiën af, en wint het in dramatische samenstelling en meer gekuischten vorm van het zoo even besprokene. Het merkwaardige van dit ‘spel’ is, dat het den volkstoon in het geestelijk drama brengt, | |
[pagina 372]
| |
door sterker dan in eenig ander mysterie-spel onder het Heilige het Komische te mengen. Te midden van de ernstige tooneelen treden twee duiveltjes op, die den band vormen tusschen de anders weinig samenhangende deelen. ‘De duivels Sondich Becoren en Belet van deughden, “helsche geesten”, “leelycke beesten, van quader valscher nature”, vol vrees dat het Heilig Sacrament door Jan Bautoen zal gevonden worden, trachten alles in 't werk te stellen ten einde dit te verhinderen; hun advocaat Macharius wordt overwonnen; wat zij ook doen, alles is vergeefsch; zij moeten voor de wonderkracht van het Sacrament zwichten, zoodat zij besluiten te vertrekken en op andere plaatsen “tvolc te temperen met sonden” ’Ga naar voetnoot1). Die komische tafereelen getuigen van talent; want zonder hen ware het stuk eene onmogelijkheid. Zij brengen er leven en beweging in en verdienen daarenboven den lof, dat, hoe dartel hun toon ook zij, die nergens de perken te buiten gaat. Intusschen, hoe de vereerders van het ‘Sacrament’ door dit stuk ook mogen zijn gestichtGa naar voetnoot2) en opgevroolijkt tevens, veel kunstwaarde kan men er niet aan toekennen. Toch mag men niet voorbijzien, dat de duivels, die er zoo'n hoog woord in voeren, vrij wat meer aantrekkelijks hebben dan de dorre, koude allegorische figuren, die spoedig het tooneel beginnen te overheeren. |
|