Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: De middeleeuwen (2)
(1889)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina 254]
| |
V. Dirk Potter.Het laatste groote gedicht der eigenlijke middeleeuwen, waarbij wij hebben stil te staan, is Der Minnenloep van Dirk PotterGa naar voetnoot1). De dichter was een gegoed Hollandsch edelman, omstreeks 1370 geborenGa naar voetnoot2). Hij was minstens sedert 1402Ga naar voetnoot3) tot 30 April 1428, den dag van zijn overlijden, geheimschrijver van de verschillende elkander opvolgende graven van Holland. Buitendien was hij een tijd lang, tot in het begin van 1409, toen hij eene verre reis ging ondernemen, Baljuw van den Haag. Reeds zijn vader, Gerard Potter, komt al in 1363 voor als Secretaris van hertog Albrecht. Dirk's verschillende meesters, van Willem VI af, tot Filips van Borgondië toe, schijnen veel vertrouwen gehad te hebben in zijn diplomatiek beleid: allen hebben hem bij herhaling met allerlei, ook gewichtige, zendingen belastGa naar voetnoot4). Eene daarvan bracht hem in 1411 naar Rome, waar hij zich meer dan een jaar ophieldGa naar voetnoot5). Gredurende zijn verblijf te Rome, dus in 1412, heeft hij zijn gedicht, dat eene soort van Ars amandi is, vervaardigdGa naar voetnoot6). | |
[pagina 255]
| |
Hij schreef het tot ‘tijtcortinghe’ van eene ‘minnentlike schone’ (I, 69); maar ook tot onderricht en waarschuwing voor anderen, ‘Hoe si by maten sullen minnen
Ende die liefde sedelic draghen.’
Het werk is verdeeld in vier boeken, die elk een afzonderlijk deel van het onderwerp bevatten. Het eerste handelt van ‘ghecke minne’, het tweede van ‘goede reyne minne’, die weder in vier graden verdeeld wordt, waarvan de drie eersten hier worden beschreven. Het derde boek bevat de ‘ongheoerlofde minne’; het vierde, de ‘gheoerlofde minne’ in den vierden graad. Dit alles wordt niet alleen beschreven, maar door veelvuldige voorbeelden opgehelderd. Die voorbeelden zijn mingevallen, welke meer of minder uitvoerig bewerkt zijn, en het grootste gedeelte van het werk vullen. De dichter verhaalt ze, omdat plastische voorstelling treffelijker werking doet en zich beter in 't geheugen prent dan eene zedeles. Hoewel dus leering blijkbaar zijn hoofddoel was, heeft hij toch die verhalen met voorliefde bewerkt. Zijne hoofd-, doch niet zijne eenige bronnen waren de Heroïdes en Metamorphoses van Ovidius. Ondanks de zeer uiteenloopende tafereeltjes, waaruit het bestaat, vormt toch het gedicht een vrij goed geheel. Het plan om dergelijke tafereelen in ééne lijst samen te vatten ontleende de dichter misschien aan Ovidius, ofschoon het even waarschijnlijk is, dat het geschiedde onder invloed van Boccacio's Decamerone. Bij het algemeene doel, dat Dirk Potter zich voorstelde, kwam klaarblijkelijk nog de wensch om een tegenhanger, of wil men, een tegengif van Die Rose te leveren. Als hij b.v. in het vierde boek over de geoorloofde minne handelt, somt hij al de gevaren op, waaraan deze den minnaar niet blootstelt zooals de ongeoorloofde minne doet, en in die plaats (II, 81-146) schijnt hij doorloopend Die Rose op het oog te hebben. Dit werk wordt wel niet uitdrukkelijk door hem genoemd, maar er zijn een aantal plaatsen, die zeer duidelijk eene toespeling daarop bevatten. Moge de inhoud van beide gedichten in zooverre gelijksoortig zijn, dat het eene zoowel als het andere de liefde verheerlijkt, in de behandeling bestaat een hemelsbreed onderscheid. Dirk Potter waarschuwt overal voor de gevaren, waartoe Hein Van Aken aanspoort. Terwijl wulpschheid in toon en strekking het Fransche | |
[pagina 256]
| |
gedicht kenmerkt, bestuurt de zedelijkheid steeds de pen des Hollandschen schrijvers; en zelfs waar hij een tafereel van ongeoorloofde minne ophangt, vermeit hij zich niet in zedelooze schilderingen, maar blijft altoos eerbaar en kiesch. Evenwel vorme men zich geen te hoog denkbeeld van zijne moraal: zij was die van zijn tijd. Reine min is bij hem nog alles wat er slechts even door kan. Hij is zeer toegevend, vooral jegens de mannen; het eenige wat hij vergt, is, dat men schandaal vermijde. Voor de vrouwen daarentegen zijn zijne eischen strenger. Overigens ligt over het geheel eene moderne kleur verspreid: ondanks aristocratischen stand en afkomst, is de schrijver geheel onder den invloed der burgerlijke begrippen. De middeleeuwsche geest heeft afgedaan, de middeleeuwsche Letterkunde uitgebloeid. De stijl van Der Minnenloep is los en ongedwongen. Dirk Potter keuvelt op gemeenzamen toon met zijne lezers of hoorders; maar hij is daarbij onderhoudend en boeiend, vooral door den rijkdom zijner beelden. Het grootste gebrek, dat hem aankleeft, is, dat hij zijn onderwerp soms uitput. In dit opzicht is hij een voorlooper van Cats. Zijne taal is alles behalve fijn en gekuischt: vreemde, vooral Hoogduitsche woorden, die men reeds bij Hildegaersberch aantreft, vermenigvuldigen zich hier al te veel. Dit was de invloed der Beiersche Vorsten, die in Holland regeerden. Onder de Borgondiërs hield dit op; maar toen werd de taal door een heirleger van Fransche inkruipsels bedreigd, welke het Dietsch bijna onleesbaar maakten. Gelukkig, dat in de zestiende eeuw de Amsterdamsche letterkundigen haar van dat onkruid begonnen te zuiveren. |
|