Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XCVIII. Triumph - lied van de Deugd. 1. Wie is van kracht of magt zoo groot In steden of in dorpen? Fortuna, fama, tijd en dood, 't Is mij al onderworpen. 2. Met lauwers ik mijn hoofd omring En voer den staf bepereld, Omdat ik overwin en dwing Den vijand, 't vleesch, de wereld. 3. Wat is de snoode wereld ook? Een borne der onrusten, Een bliksemvier, mist, damp of rook Zijn t'achten al haar lusten. [pagina 306] [p. 306] 4. Zegt, die de wereld hebt gediend, Wat loon hebt gij gewonnen, Al waart gij haren besten vriend, Meer dan een handvol zonnen? 5. Een lijnen kleed, een houten kist Mag zij voor 't lest u koopen, Uw' vriend en vriendschap gij haast mist Als elk van u gaat loopen. 6. De wereld mag u regt met pracht Tor aan het graf geleiden Met al uw vrienden en geslacht, Daar zal zij van u scheiden. 7. Daar laat zij u alleen in 't graf Verrotten en verderven: Maar ik en scheid van u niet af In 't leven noch in 't sterven. 8. In vrees, in pijn, in druk, in leed Zal ik trouw bij u blijven, Geen vier, geen zwaard, geen dood, hoe wreed Die mij van u zal scheiden. [pagina 307] [p. 307] 9. Ik ben de trouwste vriend, dat 's wis, Ik kom den mensch ter baten Als hij van al de wereld is Vergeten en verlaten. 10. Ik zal getrouwlijk met hem gaan, Daar ieder, zonder voordeel, Zal naar zijn werken loon ontfaên Voor Gods regtvaardig oordeel. 11. Daar 't vleesch, de wereld, en vijand Zal willen hem verdoemen, Daar zal ik tot zijn onderstand Zijn goede werken roemen. 12. Hebt gij hier, menschen, geenen vriend? Wie zal hier voor u spreken? De wereld die gij hebt gediend Is van u weg geweken. 13. Wie zal u verantwoorden nu? Uw dwaasheid wilt eens merken, Als God, de scherpe Regter, u Veroordeelt uit uw werken. [pagina 308] [p. 308] 14. Wel hem die mij tot vriend verkiest En mint: Ik doe hem geven Tot loon, als hij 't hier al verliest, 't Bezit van 't eeuwig leven, 15. 't Gezigt van 't goddelijk aanschijn, Daar honderd duizend jaren Naauw schijnen eenen dag te zijn. Laat dan de wereld varen. joan ysermans, Nederlantsche poëmata, bl. 366. Vorige Volgende