Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Ziet; onze eerste medebroeder
Gaat ons lustig, rustig voor;
Volgt hem als ons aller hoeder
Eensgezind op 't liefdespoor.
Laat geen nijd ons hart bekruipen,
Wangunst nooit daar binnen sluipen,
Opdat onze broederschap
Door geen onmin ooit verslapp'.
Nooit geen vloeken, nooit geen zweren,
Laster, spot, ontuchtig woord,
Moeten onzen disch onteeren:
Onze vreugd blijft ongestoord.
Wij die zulk een doen beminnen
Met eenparigheid van zinnen,
Vinden in deez broederschap
Lof, gejuich en handgeklap.
Eendragt, liefde, trouw en vrede
Worden steeds door ons betracht,
Twist en tweedragt hier ter stede
Uitgebannen en veracht.
Wij, die zulk een doel beschieten,
Zullen ook tot heil genieten
Dat eerlang de broederschap
Stijg ten hoogsten eeretrap.
Broeders! volgt de wet en regels
Die de Vriendschap ons gebiedt;
Zoo veel woorden, zoo veel zegels,
Maar vergeet het zwijgen niet.
| |
[pagina 305]
| |
Het geheim moet van uw lippen
Nu noch immermeer ontglippen.
Blijft aan onze broederschap
Trouw en vrij van achterklap.
Liederen der Orde van St. Peter. |
|