Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 286] [p. 286] LXXXIX. Lied na de bruiloft. Gelijk als door d' baren Een schip komt gevaren Uit d'onbetemde zee Tot aan een goede reê, Zijn blijdschap laat blijken Zijn zeilen laat strijken Zijn wimpels rollen uit, En met een trotsch geluid Doet dond'ren, dav'ren, klat'ren naar den eisch Zijn stukken grof Den Heer tot lof Voor zijn behouden reis. Zoo laat ons ook zingen En kluchten voortbringen Mits door de woelderij Van 't ongerust gevrij De bruidegom met lusten In d'haven der rusten Zijn scheepje dezen nacht Gelukkig heest gebragt, Daar hij verwellekomt wordt van de bruid, Die van zijn jeugd De groote vreugd In haar gezigt besluit. Dies is hij met reden Ook vol vrolijkheden [pagina 287] [p. 287] Een heeft de gansche vloot Zijns kennis zaamgenood Om lustig te blazen Uit roemers en glazen, Om met een zoet gelag Te brengen voor den dag De meeste vreugd die immers is gezien, En dat moet gaan, Dus vangt het aan, Wat wagt gij jonge liên? Elk moet zich hier zetten Om stijf te trompetten Op een geladen fluit Vol goeden Rhijnschen buit, En dan weêr aangevangen De zoetste gezangen Die ooit van geesten zijn Gezongen bij den wijn. Nu maagden zegt, waarom begint gij niet? Elk voor zijn deel, Rep nu zijn keel En zing een vrolijk lied. Nu nobele baasjes Waar blijven de glaasjes? Drinkt op de bruidegom - En bruids - gezondheid om. Gaat wenscht haar daarmede Geluk en vrede In haar echten staat, Met een verheugd gelaat, [pagina 288] [p. 288] En kust malkander daarop rondom driesch, Elk make zich ree: Dat's één, dat's twee, Dat's drie, dat's op zijn Friesch. 't Groot Hoornsch Mopsje. Vorige Volgende