Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 282] [p. 282] LXXXVII. Dartelheids ongeluk. Die 't zeiltjen voor geen onweêr reeft Of strijkt bij stuure vlagen, Als mast en steng door 't stormen beeft, Zal ligt zijn doen beklagen. Beklagen, lacy! maar om niet, De kans is heel verkeken, Hoe bang, hoe treurig dat men ziet Men blijft in 't werrik steken. De sloep moet op een lager wal Aan honderd einden stoten, Daar moet men met het droef geval Om dood of leven loten. Zoo ziet men ook een jonge maagd Wanneer ze 't dartel mallen Van looze kwanten staêg verdraagt Ellendiglijk vervallen. Zij raakt heur roem en luister kwijt Door onbeschreumde handen, En of ze daarna bitter krijt, Geen na-wee dekt de schanden. Zij moet met honderd oogen zien Op al de looze grepen, En in 't beginsel weêrstand biên Of 't is vergeefs gepepen. [pagina 283] [p. 283] Haar kwelling groeit van dag voor dag, Zij leeft als zonder leven, Om dat ze, toen zij 't onweêr zag, Haar zeil niet wist te reven. jan soet, Maagdenbaak, bl. 224. Vorige Volgende