Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXXIII. Ratelwachts-deun. Dat elk zijn vuurtje wel bewaart, En doet zijn kaarsjen uit, En sluit zijn deurtje met een vaart, Dat hem geen dief en bruidt; Gaat dan gerustelijk naar bed, Het slapen maakt de menschen vet; Wij dragen ratel, zwaard en stok, Tien uren slaat de klok. Wij zijn tot uwen dienst bereid, In onze Amstelstad, En hen genegen aller tijd, Zoo ge eenig onraad had; [pagina 274] [p. 274] Wij zijn dan dadelijk er bij En stuiten alle muiterij, Met onze ratel, zwaard en stok, Tien uren slaat de klok. Alschoon het dondert, waait of vriest, Wij toonen onzen pligt, Terwijl men dan geen roem verliest, Al zijn de huizen dicht. Al schijnt de maan niet bij den nacht, Nog loopt monsieur de ratelwacht, En draagt zijn ratel, zwaard en stok, Tien enz. De krijg roemt op een' oorlogsman, De zee een' goed' matroos, Een dronkaard op een volle kan, Nog roemen wij altoos Op onze dienst en trouwe daên, Terwijl wij dikwijls moeten staan Voorzien met ratel, zwaard en stok, Tien enz. Dat wij dan zamen eens om t'jaar, Voor onzen trouwen pligt, Opoff'ren aan den Amstelaar Een nieuwejaars gedicht. Ei! neemt ons dat niet kwalijk, want Wij waken steeds voor volk en land, Met onze ratel, zwaard en stok, Tien enz. De Hemel spaar de burgerij, En Heeren al te zaam [pagina 275] [p. 275] In Gysbregts stad, daar 't scheeprijk Y Behaalt veel lof en faam, Opdat wij blijven menig keer Voor ieders dienst in het geweer Met onze ratel, zwaard en stok, Tien uren slaat de klok. Uit een blaauwboekje. Vorige Volgende