Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 255] [p. 255] LXXIII. Visschers Klagte. 1. Laast in de stille nacht gelegen Zoo borst ik uit in dit geween: Onzagte! laat ge u nooit bewegen, Door al mijn zugten en gebeên? 2. Of zullen dan slegts eeuwig varen Mijn minnezugten in den wind? Mijn zilte tranen in de baren, Daar gij opregt'lijk werd bemind! 3. O Galathé! zal dan mijn weenen Steeds breken op uw steenig hert? O hert! nog harder dan de steenen Die door de zee bekabbeld werd. 4. 't Is al in stilte langs de kusten, Een ieder heeft de slaap gevat: Het zeekalf legt gedwee te rusten; Ja zelver rust het woelziek nat. [pagina 256] [p. 256] 5. Maar ik herdenkende mijn treuren, In 't nare en 't stille van den nacht! Mij zeg ik mag geen rust gebeuren, Schoon 't al van slaap ligt als verkragt. roeland van leuve, Mengelwerken. Vorige Volgende