Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] LXXI. Afscheid van het vrijen. 'k Heb den bras van het nestige vrijen, Meisjen ik pak er mijn spellen op. Truitjen is wel een geestige pop En ik heb ze wel meugen lijen. Maar de kermis is gedaan, 'k Heb den bras van uit vrijen gaan. 'k Zette 't mijn Truitjen op 'er conscientie, En ik zei: je moet er maar aan; Maar zij zei: je meugt er wel gaan, Trouwen dat is maar penitentie, Als de bruid is in de schuit Is 't vleijen en belooven uit. 't Zei: mijn lief, mijn blaasje met boonen, Mijn gesuikerde rijstenbrij, Dat je wist wat dat ik lij Om uw schoone inkarnate koonen, Ik zucht, ik ween, ik klaag en snik Schier al mijn ingewand aan stik. Maar de meid en wou me niet hooren, En zij zette haar bekjen zoo scheef Even als of er een vischwijf keef, En toen gaf ik den moed verloren. En ik dacht: 't is al te mal, Die niet en wil, die niet en zal. Uit een blaauwboekje. Vorige Volgende