Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
D'een draagt noten van muskaten,
Schier over der heiden,
En d'ander draagt nagelen fijn.
De noten zijn zoo ronde
Kruidnagelen ruiken zoo zoet.
Ik meende dat mij vrijdde een ruiter,
Schier over der heiden,
Nu is het een arme bloed.
Hij nam ze bij der hande
Bij haar sneeuwwitte hand,
Hij leidde ze alzoo verre,
Schier over der heiden,
Daar zij een bedje vand.
Daar lagen zij twee verborgen
Die lieve lange nacht,
Van den avond tot den morgen,
Schier over der heiden,
Tot scheender de lichte dag.
De zon is ondergegangen,
De sterren blinken zoo klaar,
Ik wou dat ik met mijn liefste,
Schier over der heiden,
In een boomgaardje waar.
De boomgaard is gefloten
En daar mag niemand in,
Dan de fiere nachtegalen;
Schier over der heiden,
Die vliegen van boven daar in.
| |
[pagina 238]
| |
Men zal er den nachtegaal binden,
Zijn hoofdjen al aan zijn voên,
Dat hij geen meer zal klappen;
Schier over der heiden,
Wat twee zoete liefjes doen.
Al hebt gij mij dan gebonden,
Mijn hartje is mijnder gezond,
Ik kan nog evenwel klappen;
Schier over der heiden,
Van twee zoetliefjes doorwond.
Uit een blaauwboekje. |
|