Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 232]
| |
Zoo is ook even
't Loopen van de Tijd
En van ons leven,
't Zij men is verblijd,
Of droeve smerten lijdt.
2.
De nacht die kringt den dag van stede,
Zoo doet de dag den nacht ook meê,
De winter en de zomer mede
Die drijven ook malkaèr van steê.
En al de vreugde
Van des werelds zoet:
De groene jeugde,
En haar blij gemoed
Vergaan gelijk een vloed.
3.
Schoon iemand op den troon geklommen
De wereld had in zijn bedwang,
Nog stut hij niet door groote sommen
Van ijzeren volk de Tijd haar gang.
Ja zelfs zij allen
Zouden door de Tijd
Haast nedervallen,
Want het is een strijd
Die 't alles nedersmijt.
4.
Dit wordt terstond ons voorgedragen
Zoo haast men in den Bijbel leest,
| |
[pagina 233]
| |
Daar staat van de zes eerste dagen,
't Is avond en morgen geweest:
Omdat de zaken
Des werelds, in 't kort
Een einde maken,
Gelijk de dag wordt
In duisternis gestort.
5.
Alleen wordt d'avond niet beschreven
Op 't lest van den zevensten dag,
Omdat ons afbeeldt het leven,
Dat nooit de Tijd afsnijden mag.
Bouwt dan uw zinnen
Niet op ijdelheid;
Maar wilt beminnen
't Geen omhooge leidt,
't Welk blijft in eeuwigheid.
Het zingende Nachtegaaltje, bl. 122. |
|