Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LVIII. 1. Mag men niet te regt gelijken Deze wereld bij een val? Wereld die aan ons doet blijken, Dat zij ons bedriegen zal: Wereld gij lokt ons gemoed Als de val het muisje doet. 2. Satan, om de ziel te vangen, Heeft het lokaas van zijn vreugd In des werelds val gehangen, Tot bekoring van de jeugd, En hij lokt ons door dat zoet Als de val het muisje doet. 3. 't Muisjen in de val getogen Door de graagte van het aas, [pagina 227] [p. 227] Vindt zich onvoorziens bedrogen, Maar beklaagt zijn lust, eilaas! En het voelt zich heel bedroefd, Om een weinig, naauw geproefd. 4. Rijkdom, wellust, werelds eere, Staatzucht, pracht en hoovaardij, Daar beneffens te begeeren Ligchaams weelden, lekkernij: 't Is maar voor een korten tijd Daar de ziel zoo lang om lijdt. 5. Eer men 't aas begint te proeven Valt de val van 't leven toe, En de ziel raakt in bedroeven, Want men leeft, ik weet niet hoe: Heden is men rijk en groot; Morgen ligt het ligchaam dood. Haarlemsche Zomerbloempjes, bl. 10. Vorige Volgende