Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 212]
| |
Het schoonste leven is in 't veld,
Daar vlamt men op den buit,
Daar speelt men heer met weinig geld,
Al had men niet een duit:
De boer moet geven wat hij heeft,
Waarvan de heer soldaat dan leeft.
Rob dob, derob dob dob,
Rob dob, derob dob dob,
Wij geven het niet op.
Een krijgsman leeft gelijk een heer
Met groote deftigheid;
Hij ziet zoo moedig als een beer,
Hij vlamt maar op dien strijd;
Hij schroomt voor geen bebloeden kop;
Hij zet zijn huid geweldig op.
Rob dob, enz.
Waar dat hij komt, hij speelt den baas,
Wie schrikt niet voor zijn stem?
Het krijgsmuzijk is trom-geraas;
Dat geeft zijn ijver klem.
Schalmeijen, trommen en trompet,
Die roepen krijgsman aan 't banket.
Rob dob, enz,
De marsepijn van menig pond,
Hoewel wat hard van stof,
Spouwt Hans uit zijn' metalen mond,
Wie lust die eet daar of;
Het klein, banket is kruid en lood;
De handgranaten wittebrood,
Rob dob, enz.
| |
[pagina 213]
| |
De bommen zijn ons venezoen
Maar magtig droog van korst,
't Was beter een gebraden hoen
Al was 't ook wat bemorst.
Zoo leeft een krijgsman in het veld,
En vreest voor vijand noch geweld.
Rob dob, derob dob dob,
Rob dob, derob dob dob,
Wij geven het niet op.
De gansche wereld is zijn huis
En de aard geheel zijn bed;
Het donderend kanon-gespuis
Is muzijk van 't balet.
Zijn koele waaijer is de wind,
Zoo dat men zijns gelijk niet vindt.
Rob dob, enz.
De Hemel is zijn nachtgordijn,
Zijn nachtlicht is de maan,
Behalve die, der sterren schijn,
Zijn wekker is de haan.
Een krijgsman is een wonder kwant,
Hij is een baas van 't gansche land.
Rob dob, enz.
En komt het leger tot den strijd,
Soldaat die vloekt en zweert;
Hij schiet, hij houwt, hij steekt, hij snijdt;
Hij doet wat hij begeert.
Hij moordt, of geeft bij wijl kwartier,
Naar dat hij valt op krijgsmanier;
Rob dob, enz.
| |
[pagina 214]
| |
En komt hij dan in 't garnizoen,
Zoo leeft hij als een vorst,
Want daar is voor hem niets te doen,
Hij teert en smeert de borst;
't Is evenveel van waar men 't haalt,
Wanneer de trom slaat is 't betaald.
Rob dob, enz.
En heeft hij dan zijn tijd vergist,
Zoo dat hij sterft de dood,
Men hangt zijn degen op de kist,
En geeft hem menig schoot.
Men draagt hem eerst een straatjen om.
Hij wordt begraven met de trom.
Rob dob, enz.
Uit een blaauwboekje. |
|