Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] L. Heidens bedrog. Ik zal u nu een klucht verhalen, Geschied in een vermaarde stad, Hoe een Heidin, wel ter talen, Heeft een juffrouw braaf gehad, En zoo lustig uitgestreken Door bedrog en aardig spreken, Dat dees juffrouw zoo beviel Dat zij haar te praten hiel. Dees Heidin met zoete woorden, Bad dees juffrouw om een beê: Dat zij haar planeet aanhoorde, Haar geluk in 's werelds zee; En zei: juffrouw, kunt gij zwijgen? Gij zult haast een' vrijer krijgen, Ja, de grootste van het land, Daar zij haar vermaak in vand. En gij zult te zamen leven Dertig jaar in deze vreugd, Negen kinders zal God geven En een man vol eer en deugd; Zal voor u nog eerder sterven, Maar gij zult veel goed beërven, Dan zult gij een jaar of twee Leven als een weduwe. [pagina 206] [p. 206] En uw tweede man zal wezen Advokaat in 's Gravenhaag, Gij zult zijn in top gerezen, Dan in staat en weelde graag; Maar hetgeen dat mij verwonder', Dat hier ergens geld ligt onder, Dat hier wis begraven leid, 't Welk mij heeft een geest gezeid. Achter in uw achterkamer Wandelt 's nachts een nare geest, Met een sleutel en een hamer, Maar weest daarom niet bevreesd. Daar ligt twaalfhonderd ponden Neêrbegraven, toegebonden In een groen fluwelen zak, Met meer ander goud gemak. Dit heeft daar deez geest verborgen Toen hij nog in 't leven was, Maar zeer schielijk is gestorven In dit huis, verstaat mij ras, Dus komt hij u dat vertoonen Omdat gij, o juffrouw schoone! Zijt zoo mooi en liefelijk, Dat men niet vindt uws gelijk. Om nu aan dit geld te raken Moet gij volgen mijnen raad, 'k Zal hier wat karakters maken Als hier in mijn boekje staat, [pagina 207] [p. 207] En dan zal ik nederzitten Op deez' kruisjes roode en witte; 't Welk werd in het werk gesteld; Juffrouw vlamde op het geld. Straks toog de Heidin aan 't schrijven, Cirkels rond, met groot rumoer, Of zij wou de droes verdrijven, Maar 't lag op een ander moer, En ging zitten vlak ter neder En sprak toen met woorden weder, Nu moet gij uw zilver al Brengen hier op dit geval, Leggen 't onder deze deken, Daar 't drie dagen liggen moet, Dan zal zijn de geest geweken, Gaat dan graven metter spoed. Straks ging men het zilver leggen Volgens deez' Heidin haar zeggen, Maar zij maakte met een streek Dat zij 't in haar zakken steek. Toen zij vrij wat had ter zijden Sprak ze: 't is nu al genoeg, Nu moet ik drie dagen blijven Tot des Zondags-morgen vroeg. Neen, zei juffrouw, zonder schroomen, Gij kunt dan wel wederkomen. Maar dan valt de kunst niet goed, Zei deez' Heidin metter spoed, [pagina 208] [p. 208] Of mijn deken moest hier blijven Liggen met het zilver neêr. Ik zal u daarmeê gerijven Sprak toen deze juffrouw weêr Daarmeê ging deez' Heidin heenen, Maar zij is niet weêr verschenen: Want de juffrouw zag op 't lest Dat zij was geligt uit 't nest. Uit een blaauwboekje. Vorige Volgende