Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– AuteursrechtvrijXLVIII.
| |
[pagina 201]
| |
En rolden bij zijn wangskens neêr,
Hij maakte een geluid
Dat 't allerhardste hert van steen
Zou tranen moeten braken:
Ach! zeid' hij, wanneer zal ik het yder een
Te passe konnen maken.
Zie ik eens herders armoed aan
En dwing eens konings kind
Dat hij deur liefd na haar te gaan
Met al zijn schat begint,
Zoo houd ik regel, maat noch reên,
Ik kan geen g'lijke raken:
Maar hoe zoude ik toch het konnen ieder een
Zoo naauw te passe maken.
Zoo ik dan twee gelijke voeg
In rijkdom bij malkaêr,
Zoo is 't: was hij niet rijk genoeg
Al vrijdde hij een aêr?
Een schoon, hoewel van midd'len kleen,
Zoo mogt haar armoed staken:
Maar hoe enz.
Voeg ik dan t'zaam twee ongeleerd,
Om 't smalen eens te ontgaan,
Zoo is 't: ei ziet, dit 's regt verkeerd,
Dees heeft hij niet gedaan.
Was nu nog één wijs van hun tweên
Die mogt voor d'ander waken:
Maar hoe enz.
Zoo ik dan die ik 't wijste ken
Voeg bij een slechte meid,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 202]
| |
Is 't voort: nu heeft een wijze hen
Een ei in 't riet geleid.
Hetgeen hij prijst, zal, zoo ik meen,
Zijn wijf wel dapper laken:
Maar hoe enz.
Zoo ik dan twee geleerde pijn
Te voegen, om een prijs,
Zoo is 't: deez twee die zullen zijn
Een iedereen te wijs.
D'een' geeft hij 't al, en d'ander geen,
Waar mag het wicht naar haken?
Maar hoe enz.
Hier heb ik dikmaals om getreurd,
En menig traan gestort,
Dan, 't mij nog langs hoe meer gebeurt,
Daar nog geen eind af wordt.
Mijn hooge lof wordt staâg vertreên,
Men poogt mij 't al t'ontschaken.
Maar hoe enz.
Want g'lijk die aan den weg iet bouwt
Veel aanstoots lijên moet,
Zoo ook denzelfden regel houdt
't Geen men in 't vrijen doet.
Als de een zegt ja, zegt d'ander neen,
Dit zijn al de oude zaken.
Maar ik denk, hoe zoude ik het ieder een
Te passe konnen maken.
Uit was 't. Mits schoot hij mij een pijl
En teeg voort op de reis.
| |
[pagina 203]
| |
Hij lachte, dies ik in der ijl
Hem peurde naar zijn vleisch,
Maar hij vloog voor den nikker heen
En liet mijn hert staan blaken:
Komt het dus, dacht ik, dat gij het ieder een
Niet kunt te passe maken.
Apollo of Ghesang der Musen. en starter's Lusthof. |
|