Met nieuwe heete vlaagjes,
't Lacht al in dezen zoeten tijd,
Ja 't schijnt de hemel lijdt
5.
Ofschoon de wereld opgepronkt,
Zich dus nu te eenemaal verjonkt
Door togtjes van de minne,
Nogtans niet eenen vonkjen heet
In mijn juffrouws zinnen.
6.
Waant gij dat dit uw ligchaam sier,
IJskoud (hoewel 't in mij sticht vier)
Heeft nog een' Mei te wachten?
Denkt vrij, indien gij u eens laat
Vruchtloos zijn uw krachten.
7.
Want u dan 's Zomers heet gestraal
Ligtlijk deez jeugdigheid onthaal',
Ook d'Herrefst, stuursch van weken,
Zal u deez' kaakjes, vlechtjes blond,
a. pietersz. craen, Pastorellen in de Amsterdamsche Pegasus, bl. 163.