Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] XXX. 1. Al het uitmuntend hoog, Hoe sterk in het oog, Loopt prijkel van 't onweder. De sterke storrem slaat 't Geen hoog verheven staat Ter aarden schielijk neder. 2. Hoe menig schip verslindt De felle noorde wind, En rooft den schipper 't leven; Als, met een dolle kop, Hij 't zeil trekt in den top, Wil voor geen buijen reven. 3. Berouw 't gemoed dan slaat, Als 't dikwijls is te laat; Dies wil men 't prijkel derven, Beeft voor de wellust ras En neemt tot uw kompas De spreuk: Gedenkt te sterven. 4. Uw zinnen obstinaat, De wereld boos en kwaad, Wilt niet te veel vertrouwen, En eigen wijsheid valsch Ontslaat u van den hals, Wilt op geen rijkdom bouwen. [pagina 160] [p. 160] 5. Zoekt gij vermaak en rust, Schept in de deugd uw lust, Met nooddruft zijt te vreden, De overvloed verlaat: Kiest een gemeene staat, Die geeft gerustigheden. krul, Minnelyke Sangrympjes, bl. 61 Vorige Volgende