Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Door duin, door zand,
Door berg, door land,
Met groene linde digt beplant.
2.
Als Dorilea hier komt weijên
Eenzaam met haar vee:
Tuigt dan al het droevig schreijen
Dat ik om haar deê.
Ach! boompjes treurt,
Ei! telgjes scheurt:
Tuigt haar hetgeen hier is gebeurd.
3.
Wanneer zij de zachte treedjes
Herwaards heenen stiert,
Met hare fiere fluksche leedjes
Door de lommer zwiert:
Stort van uw blaên
Dan al 't getraan
Dat gij, o telgjes! hebt gelaên.
4.
Druipt zachtjes op haar roode kaken,
Dringt in haar gemoed,
Glijdt zoetjes van de gladde daken,
Mengt u in haar bloed:
Dat zij beproeft
Hoe 't hart, bedroeft
Door trouwe minne, troost behoeft.
krul, Minnelyke Sangrympjes, bl. 58. |
|