Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Komt gij, Gezellekens bij,
Komt met uw schoon lief in 't groen,
Maakt jolijt, wie dat gij zijt
Nn in dezen blijden tijd.
2.
Pallas en Diana schoone
Waren ook in dit rogierGa naar voetnoot(*),
Juno zat daar in den troone,
Jupiter was haren vrijer:
Toen sloeg daar een trompette klaar,
Zingende was zij voorwaar:
Komt gij, enz.
3.
Venus ging al verholen
Lustig ophangen eenen krans,
Gewrocht van bloemkens en fiolen,
Daar vergaarden zij eenen dans.
Toen zong daar een al van Artoys
Met zoete ende klaren voois:
Komt gij, enz.
4.
Als zij aldus lustig zongen,
Vreugd bedreven delicaat,
Kwam daar ééne doorgedrongen,
Zeer oud berompeld ende kwaad;
Haar en wasser niet geacht,
Want men riep er metter magt:
Komt gij, enz.
| |
[pagina 136]
| |
5.
't Ware goed alhier te wezen,
Sprak een edel Prince jent,
Kreeg ik tot mijn wil geprezen
Mijn lief alhier present.
Terwijl ik stond in dit gepeis
Zong Venus nog een reis:
Komt gij, Gezellekens bij,
Komt met uw schoon lief in 't groen,
Maakt jolijt, wie dat gij zijt
Nu in dezen blijden tijd.
Den nieuwen Jeucht-Spiegel. |
|