| |
| |
| |
Zesendertigste les.
WAARDIGE HOORDERS!
Gewis is het costuum de daadlijke voorstelling op het Tooneel, het is het kennelijke van het tijdperk, hetwelk door de oogen aan het verstand zegt, wie en wat men ziet en derhalven hetgeen nimmer verwaarloosd mag worden; tot hiertoe hebben wij dan ontwikkeld de opvolging der kleederdragt tot omtrent het midden der zeventiende Eeuw; laat ons trachten dat midden in deze les te bereiken, en wij zullen zien welke groote verandering thans voor oogen koomt. Evenwel moeten wij nog aantoonen, hoe men tot dat midden en tot die groote verandering van lieverlede kwam.
Beginnen wij met de hoed. Plaat 85.
No. 1. |
De rand daarvan werd dan eindelijk zoo groot, dat bij het minst vochtige weder of bij lang dragen die rand slap en rondsom afhing No. 1, waarvan de gevolgen waren dat dezelve nu aan eene kant werd omgeslagen en vastgehecht, No. 2. |
No. 2. |
De haaren bleven lang, en zoo als in de vorige les is gezegd, men droeg bij gebreke der natuurlijke haren reeds pruiken, maar die de natuur verbeeldden. |
| |
| |
No. 3. |
De kneveltjes werden kleiner en het kinsikje werd reeds nu en dan weggelaten. |
No. 4. |
De kraag of bef, die wij welhaast geheel zien verdwijnen, veranderde reeds eenigzins van vorm, meer regt op de borst, kant en glad. |
No. 5. |
Het wambuis werd langer en langer, zoodat de wording tot een rok voor oogen koomt. |
No. 6. |
Op de mouwen waren knoopen, die het opene der mouwen verbeelden, zonder dat het meer bestond. |
No. 7. |
Het kanonbroekje kwam er nu kleiner onder van daan en de koussen werden over de knie gedragen nog met strik - koussenbanden. |
No. 8. |
De manchet aan de knie werd achtergelaten en de sierlijke plooijing der koussen verdween en men trok die weder regt. |
No. 9. |
De schoenen werden wel nog niet van vorm veranderd, maar werden meer algemeen zwart leder en hoog van hiel. |
No. 10. |
Men droeg nog kaplaarzen, maar de vorm veranderde zoo, dat de kanten manchet weggelaten werd. |
No. 11. |
De bandelier der degen werd breeder, altoos geel met roode franje. |
No. 12. |
De degen zelve werd van vele krullen aan het gevest ontdaan. |
No. 13. |
Bij dit kleed werd in den winter een mantel gedragen met knoopen en lutzen, van gedistingueerde kleur, bij voorbeeld: rood, wit of zilver galon en ook goud. |
No. 14. |
Bij deze dragt werden geele handschoenen gedragen en lange hooge rottingen met gouden en porseleinen knoppen, kristal met facetten geslepen, die bij zonneschijn de kleuren der prisma in het rond verspreidde. |
Zoo was de dragt der mode van 1630 tot 1640.
No. 3. De mindere klasse had het kleed van vroegere tijd duurzamer en behield dat tot zelve na het midden der Eeuw, want wij vinden de Bierdragers van 1651 nog in het kleed van 1620 en 1630, voor het Bierdragers huisje alhier ter
| |
| |
stede: 1 kleine hoed, 2 baard en knevels, 3 klein geplooid kraagje, 4 oud Hollandsch of Spaansch kort buisje met pandjes en gordelband, 5 lederen tas, 6 wijde broek, en 7 schoenen in den ouden stijl.
En nu No. 4, vaarwel dan ware manlijke dragt, maak plaats voor de belagchelijke Fransche wind, het hart der zeventiende Eeuw is daar. Ruk aan, zoo wel voor mannen als vrouwen, winderige linten, strikken, klinkklang en galonnen zonder waarde, want hier begint de valsche kraam, allons Messieurs les peruquiers, Europa zal Uw handwerk huldigen, want Uw land heeft een pruikekoning aan het hoofd Uwer natie, breng de woorden voor de namen ook maar over, want niemand dan Uw pomade en odeur uijen en prij land, heeft namen voor al Uw kwasterigen opschik.
Niemand voorwaar bragt grooter reforme te weeg in de kleederdragt van Europa dan lodewyk de XIV en zijn hof. Madame de maintenon en sivigné en haar geheele stoet schikten zich zoo overladen op, dat men zelfs in zijn leven het kleed aanmerkelijk veranderde omtrent die geweldigen belagchelijke lintenkraam en kanten.
Laat ons zien hoe nog even te voren de deftige Hollander er uitzag van veertig tot vijftig jaren en daar over. Zie plaat 86.
No. 1. |
De groote dikke hooge pruik was reeds overgewaaid uit Frankrijk naar ons en Engeland. |
No. 2. |
Het onderkinsikje was verdwenen, twee kleine dunne kneveltjes waren nog over. |
No. 3. |
De hoed had een andere vorm verkregen, was stijf en hard, voor hoog en breed, achter smaller. |
No. 4. |
De bef was nu overgegaan in een komplete bef, geleerden droegen die digt van doek en den staatsman en hoveling van geheele kanten. |
No. 5. |
Het wambuis was langer en langer geworden, in een komplete rok verkeerd, mouwen met groote opslagen en knoopen tot de halve arm, waaronder tot op de hand het hemd, ruim en wijd met groote kanten lubben, meest fluweele rokken tot onder toe met knoopen, zoo wel voor als achter, en had zakken verkregen. |
| |
| |
No. 6. |
Nu ontstonden de rolkoussen, die met een lange broek boven de knie in een gerold, als een dikken wrong zitten bleven en waren meest rood met witte klinken. |
No. 7. |
Het kanonbroekje was alzoo verdwenen, onder de knie werd een knieband gedragen, zwart met een kniegespen, meest met steentjes ingelegd. |
No. 8. |
Ziedaar quarré schoenen met kleine steentjes gespen, rode hooge hakken en platte neusen. |
No. 9. |
De degen zat door de achterpanden en had een ander gevest gekregen, verguld of massief goud en bruine scheede. |
No. 10. |
Lange rottingen met porseleinen en goude knoppen. |
No. 11. |
Men droeg nog een mantel, ziedaar racine, corneille en molière. |
Hier bij behoort een dame, wier tooi nu reeds van het Fransche hof insgelijks is overgekomen, en gelijk aan madame de maintenon en sivigné.
No. 1. |
Het hoofd bleef lang nog met aangename krullen en een aardigen tooi, somtijds met paarlen doorvlogten. |
No. 2. |
Maar wanneer men uitging droeg men nog het aardige hoedje met gekleurde zijde overtrokken en bleek groene pluimen bij ons te lande, bij Engelschen en Duitschen. |
No. 3. |
Maar het hof van lodewyk de XIV, bragt daar voor in de plaats een gevaarte met balijnen uitgezet en onder de kin gehecht, dragende den naam van Coqlichon, dat instrument werd hoger en hoger en verloor in breedte, naar mate het hoofdstel nu na dezen begon te veranderen, toen noemde men dat een Cales, waarvan nu later, nader zal gesproken worden. |
No. 4. |
De kragen verdwenen geheel, de open boezem werd gedragen en bij de zedige een kanten chemisette. |
No. 5. |
De mouwen werden korter met franjes en daar onder van daan vele linten met strikken om den arm en op de onderarm, groote lubben, witte handschoenen van kabret. |
| |
| |
No. 6. |
Voorts een borstjuweel aan het borststuk van het kleed, toen genaamd pourpoint, rijk met goud versierd. |
No. 7. |
Het kleed was met strikken opgetroest ter wederzijde en een strik onder aan het borststuk. |
No. 8. |
Daar onder was een wit satijn kleed met klinklank, anders laame genaamd, van zilverdraden, plat en blinkend. |
No. 9. |
Daar over was een kante gaze kort rokje, genaamd rabat de dentelles à glands ou gazes. |
No. 10. |
Voorts gekleurde strikken. |
No. 11. |
Witte schoenen. |
No. 12. |
Over dit alles werd gedragen een kort gazen manteltje, genaamd gregue. |
Ziedaar man en vrouw van die dagen, welk een verschil.
Maar nu werd het nog veel erger. Wij komen tot het Fransche hof zelve, lodewyk de XIV den trotsche, de uitvinder van komplimenten, de uitvinder van de leverij der bediende, in één woord de ware St. Nicolaas-popGa naar voetnoot(*) moet nu verschijnen, ik zeg dit omtrent zijne kleedij en die van zijn hof, waar ondertusschen de fraaije letteren bloeide en de kunsten en wetenschappen.
No. 1. |
Zijn hoed had de aangewezene vorm maar nog grooter met galonnen en vele witte pluimen. |
No. 2. |
Zijn vervaarlijke bruine pruik, bijkans onzigtbare kneveltjes, die hij de eerste was die dezelve wegscheerde, in later tijd. |
No. 3. |
Onder zijn kin was een gekleurde strik, coucarde genaamd, en ziedaar, weg met de bef en een kanten hangdas in de plaats. |
No. 4. |
Van het kamisool zal ik nader spreken. |
No. 5. |
De rok was van rood fluweel, op al de naden breede goude gallonnen en zoo ook omboord, groote opslagen en overal knoopen. |
| |
| |
No. 6. |
Hij droeg vooral een star. |
No. 7. |
Groote hemd- of boordmouvven met breede lubben. |
No. 8. |
Een witte satijnen sjerp om het lijf met goude franje. |
No. 9. |
Had hij kaphandschoenen aan, zij waren met goude franje. |
No. 10. |
Hij was de uitvinder van schouderstrikken Neu d'Epaules. |
No. 11. |
Ook aan de degen Neu d'Epé. |
No. 12. |
Broek en kousen gerold boven de knie. |
No. 13. |
Prachtige kousebanden met een gesp onder de knie. |
No. 14. |
Ware carréschoenen met hooge kappen. |
No. 15. |
Hij hervormde de slappe laars tot een stevel met een breede kap. |
Ziedaar lodewyk de XIV met al zijn franjes, welk een verschil van kleederdragt in een kort tijdbestek.
Ziedaar, mijne Heeren en Dames! wat ik in dit avonduur voorgenomen had Uwen aandacht voor te houden, nog eenige weinige beeldjes en dit tijdvak is vervuld, alzoo met rassche schreden naderende tot het geheele einde, van het doel zal een korter overzicht omtrent de achttiende Eeuw het werk sluiten, zoo als ik meermalen beloofde.
U dankende voor Uwen aandacht, heb ik wederom voor ditmaal gezegd.
|
-
voetnoot(*)
- Vele vormen van koekbakkers voor St. Nicolaas-poppen zijn bij eenigen zoo oud, dat zij het kleed hier genoemd nog verbeelden.
|