Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 210]
| |
Zevenentwintigste les.GEACHTE HOORDERS!
Ik heb, bij de laatstgehoudene les, onder een vlugtig overzigt, beloofd eene beschouwing der Egyptenaren, met de godsdienst van Osiris en Isis. Het zal niet onnut zijn hierop onze aandacht eene wijl te bepalen, daar de menigvuldige tooneelstukken, vooral de Opera's, daartoe meer dan ooit bedenkingen geven. De Egyptenaren roemen zich zoo oud te zijn als de wereld in hunnen oorsprong. Zij aanbaden de zon, onder den naam van Osiris, en de maan onder dien van Isis. Zij formeerden zich die godheid onder allerlei gedaanten, die zij schijnen afgeleid te hebben uit den dierenriem of zonneweg, dien de zon in een jaar maakt, en welke, daar die teekenen door hen uitgedacht zijn, in wezen zijn gebleven, onder de sterrekundigen; van daar dan ook hunne versieringen op hunne kleederen, met sterren, met zon en maan op hunne hoofdsieraden, zoo wel voor mannen als vrouwen, zoo als de vorst, op Plaat 64. | |
[pagina 211]
| |
Zij stelden zich deze godheden voor als menschen met dierenhoofden, als: leeuwenkoppen, stierenhoofden, vogelskoppen, enz.; zinspelende op het oogenblik waarin de zon in het teeken van den leeuw, van den stier, den ram of scorpioen was, dat is zachter of ongunstiger luchtgestel, vooral vogelen, als bescherming onder hunne vleugelen. De maan, als eene vrouw, was de Isis, was zachter, vriendelijker en stil, en kwam dan altoos voor in minder afschuwelijke gedaante. Zie de vliegende Vogel achter den Held, van denon, die met buonaparte den togt naar Egypte deed. De kleederdragten dier oude volken zijn afgeleid voor het tooneel, uit oude basrelieven gevonden aan hunne tempelen. Dit alles zijn de opgaven van cochain, bij wien, indien het behoefde, meerder licht te bekomen is. Deze zegt ons dan ook dat, daar de Egyptenaren meerder kunstenaars, geleerden, sterrenwigchelaars en bouwkunstenaars waren dan krijgslieden, omtrent hunne wapenen weinig aan te merken valt dan: pijl en boog, groote schilden, lederen harnassen en helmen, steeds versierd met de vogelkoppen en vogels, als den Ibis met zijn' langen bek, die hoog in de wolken oprijst, en het digtst aan de zon nadert en alzoo geëerd is omdat hij zoo hoog stijgen kan. Plaat 65. Spreken wij nu, alvorens tot de Israëlitische godsdienst over te gaan, een oogenblik over Belius, die in Babel en Ninivé als den oppersten God werd aangebeden. Het was de beeldtenis der zon, die met den Jupiter der Romeinen meet worden in overeenkomst gebragt, en de straks genoemde Osiris was zijn' zoon; het is de Baal, of Belius, en blijft altoos Jupiter de opperste der goden. | |
[pagina 212]
| |
Als de zon, bij die van Babel, had hij grooten invloed op de voortbrengselen der aarde; waarom de kundige kunstschilder pfyffer onder de zon, in de decoratie van het altaar, koornschoven en eene festoen van ooftvruchten heeft geplaatst, in de Opera Semiramis. Osiris en Apis was hetzelfde, zij aanbaden hen ook in de gedaante van een' os, omdat men zegt dat Apis os beteekent; daar te boven had dit zinspeling op den zonneweg, wanneer de zon in het teeken van Tauris, den Stier, was gekomen, hetwelk bij ons in half April en Mei plaats heeft, waarom op het brandend altaar, in gezegde Opera, een stierenhoofd is afgebeeld, door den kundigen pfyffer. Hij heeft de Egyptische Sphinxen naast den troon gelegen. Het was bij die volken een verbergen van ernstige en gewigtige gedachten, onder een vriendelijk voorkomen, zegt dam, Inleiding der Fabelkunde. Zeer fraai en oordeelkundig is dit aan den troon van eene Semiramis. Zon en maan zijn overal de versierselen, zoowel als de Os, Apis, ook zigtbaar is in die prachtige decoratie, die des Schilders pfyffer's uitvoering zoowel als zijn vernuft verëeren. Belius werd dan, als van massief goud gegoten, op den altaar gebragt; zijn staf van gezag over de zon; zijn breede baard, on in plaats van den Bliksem van Jupiter, heeft hij den Bol of het Ei in handen, waaruit het toekomende moet geboren worden. De Israëlieten droegen den naam van Hebreën, naar heber, een voorzaat van abraham, vervolgens die van Israëlieten naar israêl, vader der 12 Patriarchen, onder mozes, en Joden naar juda. | |
[pagina 213]
| |
Weinig zal ik hiervan zeggen; wij kennen te wel de kleeding derzelven, uit de Athalia, van racine, die jaarlijks hier vertoond wordt, en waarvan de kleeding uitmuntend is. Ik zal alleen zeggen dat het wetenswaardig is eenigzins met de namen bekend te zijn der kleeding des Hoogepriesters en der Levieten, in den tempel der Joden. Linnen lijfrok tot op de handen en op de voeten. | |
[pagina 214]
| |
Het kleed was van wit lijnwaad. Deze heerlijkheid, pracht en luister werd ten onder gebragt door titus vespasianus, Keizer van Rome, en geheel verdelgd. Dus zijn wij nu tot de Romeinen terug, wier vernietiging wij nu staan te beschouwen. U dankende voor Uwe aandacht, heb ik gezegd. |
|