Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
Drieentwintigste les.GEACHTE HOORDERS!
Wanneer ik na de Chinezen somtijds een algemeen overzigt maakte over het kleed der onderscheidene aloude volken, dan vielen mij altoos deze twee groote voorwerpen onder het oog, namelijk het geringe verschil der Grieksche en Romeinsche kostumen, en dadelijk het geringe verschil der Oostersche volken in het algemeen; ik weet wel dat de overwinningen der Romeinen, hun meesterschap over een groot deel der toen bekende wereld, hunne kleeding en zeden rondom mededeelden, zoo wel als hunne taal, waardoor deze eenvormige gelijkheid ontstond; maar ik weet ook, en ik wil het doen opmerken, dat al wat Oostelijk in de geschiedenis voorkomt, naar Turken zweemt, en het dus blijkbaar wordt, dat de Turken nog heden ten dage hunnen oorsprong niet verraden, en het aartsvaderlijke kleed der oude Egyptenaren en Israëliten nagenoeg nog dragen. Verschil heeft er zekerlijk plaats in al die oude volken, en dat verschil zullen wij hier | |
[pagina 197]
| |
ook doen opmerken, maar de slotsom omtrent het kleed zal altoos deze wezen: alles wat Oostelijk op gaat gelijkt naar Turken, en men dwaalt dus nimmer onvergeeflijk dit in acht te nemen, want men vindt daar: Lange en wijde kleedij, lange wijde broeken, tulbanden, mantels, shawls en sluijers, toga's, hooge mutsen, omslingerde hoofden, breede en platte tulbanden, baarden en knevels, slingerbanden en halve laarsjes en eindelijk pantoffels; kromme zwaarden, en ziedaar hoe gering ook, echter gelijkenis met de Chinezen, wier kleedij ook wijd en ruim is. Zie Plaat 57. Deze opmerking zal, door Uwe aandacht in geheugen gehouden, in den verderen loop blijken, want de namen der stoffen en voortbrengselen die de aloude volken van het Oosten met elkander verhandelden en elkander verkochten, geven ons denkbeelden van hunne kleedij; men zag het Tijrisch purper tegen den kostbaren Serischen draad verwisselen, de wollige weefsels van cachemire voor de prachtige tapijten van Lijdië, den amber (dat is den barnsteen) van de Baltische zee voor paarlen en reukwerken van Arabië en het goud van Ophir voor het tin van Thule; de Serische draad is de zijde en het satijn, welke oorspronkelijk zijn in dat bergachtige land, waar de groote muur van China ophoudt en hetwelk de wieg | |
[pagina 198]
| |
van het Chineesche rijk schijnt geweest te zijn. De wollen weefsels van cachemire, de shawls zijn zoo hoog van ouderdom onder de Oostersche volken, dat men daarvan gewag vindt gemaakt in de Heilige Schrift, zegt volney, en inderdaad in de door hem opgegevene plaats vinden wij bij ezechiël gewag gemaakt van den Koning van Tirus, dat alle kostelijk gesteente zijn deksel was, sardis, topazen en diamanten, turkoisen, sardonies en jaspis, saffieren, robijnen, smaragden en goud, pakken van hemelsblaauw gestikt werk en schoone kleederen, gebonden met gouden koorden met cadkod shawl als hoofddeksel. En bij jezaïas III vinden wij bijna het geheele toilet voor de vrouwen beschreven; wij vinden daar van de sieraden der kousenbanden, van de netkens en de maankens (dat zijn valsche krullen), van de riekdooskens en de kleine ketenkens en de glinsterende kleederen, van de hoofdkrooningen en de armversierselen, en de bindselen, en de reukballekens, en de oorringen; de ringen en de voorhoofdsierselen, de wisselkleederen, en de man telkens, en de hoedekens, en de buidels, de spiegels (welke dan van gepolijst staal waren), en de fijne linnen deksels, en de hulle doeken (hoofddoeken), en de sluijers; voorts van gordels, haarvlechten en omhangen van goud enz., dat dan gouden ketenen waren over de schouders op den boezem. - Zie daar alles opgegeven waar mede de Acteur en vooral de Actrice zich mogen versieren, gerust en vrij, zoo lang het kleed eene Oostelijke strekking heeft. Aan den anderen kant, Grieken door Romeinen overwonnen; de Carthagers in Africa, Epire, Azia en alle andere landen die onder de heerschappij van alexander den Grooten vereenigd waren, krijgen bijna éénen vorm, ten minste het | |
[pagina 199]
| |
verschil is zeer gering, en men zondigt niet zwaar met eenige verwarring in deze; dan om hier het verschil te leeren kennen, is noodig, schoon ik mijne algemeene opmerking hier mededeelende, eenigzins, zoo veel ik kan, staven en bewijzen wil. - Wij Vinden dan bij de Grieken en Romeinen, waarmede wij toch moeten beginnen: Slingerzolen, halve laarzen, cothurnen, in lateren tijd zelfs eene soort van schoenen, gelijk aan de Partische, hunne lange en korte tunique, hunnen grooten en kleinen mantel (Palium), kuras, helm, lange tabbaarden bij den staatsman, korte tunique voor den krijgsman onder deszelfs kuras, een regt zwaard, schild en speer; de Grieken baarden, Romeinen in lateren tijd eerst geschoren; zie daar het geringe verschil, zoo als reeds is gezegd. Met dien geest komt overeen hetgeen cochain ons berigt, en hetgeen men bij lens vindt, zoo wel als bij anderen; hun gelijktijdig redeneren van Grieken en Romeinen door elkander, bewijst hunne overeenkomst; en al hetgeen ik Uwer aandacht voordroeg, bewijst dat men heden ten dage op het tooneel, geheel vrij van allen anderen invloed, de antieken alleen volgt, zonder het oog te slaan op mode of valschen smaak. - Ik moet nu doen opmerken dat de dames, in Grieksche of Romeinsche kostuum, zoo veel mogelijk zich moeten passeren van rijglijven of korsetten, of zoo zij die niet kunnen ontberen, ten minste dezelve in dat kleed zoo veel mogelijk trachten te verbergen. Na al het gezegde zal het nu behooren eenige voorbeelden te teekenen. - Bepalen wij ons dan eerstelijk tot de vrouwen in het Grieksch en Romeinsch gewaad, waaromtrent een paar voorbeelden zullen kunnen voldoen. | |
[pagina 200]
| |
Al wat voor den val van Troije voorkomt kan zonder goud wezen, en al wat na dien tijd voorkomt in de treurspelen, mag met hetzelve versierd worden; men moet vooral de tijdperken gadeslaan, en dan zal het blijken, dat, wanneer men bij voorbeeld Mucius Cordus, Treurspel van feith, speelt, men, slingerbanden aandoende, wel doet, terwijl men in Epicharis en Nero reeds beter geschoeid zijn mag, als, met meer vaste schoenachtige slingers en halve opene laarzen, als Partische schoenen, onverminderd de élégance van slingers te mogen gebruiken, voor de pracht; en den bejaarden staatsman meer geschoeid. Ik heb gezegd. |
|