Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
Zestiende les.GEACHTE HOORDERS!
Ik heb het beeld van verachting laten staan, om het U nogmaals te vertoonen, en vooral dat van Professor engel, omdat ik wil bewijzen, dat hij aan zijn beeld den kop van le brun gegeven heeft. Zie Plaat 40, N. 1 en 2. Zie hier, hier begint de personeele verachting, op het punt van zich omtekeeren, meet hij met zijne oogen het voorwerp dat hij veracht, van het voetpunt tot den topschedel, op en neder, doch steeds meer van beneden naar boven. Tot slot van de vorige les bleef achter de afbeelding van de spijt, die zich, naar de hartstogt van verachting, onzer aandacht afvordert. Te gelijk zal ik uw aantoonen het beeld voor den haat. Beide deze aandoeningen komen zeer dikwerf voor op het Tooneel, en vorderen onze bedenkingen. - Wat is onze | |
[pagina 144]
| |
kunst moeijelijk, wat moeten wij niet al overwegen, daar het nimmer genoeg is, om door zijn gevoel alleen geleid, te werken; neen, er moet welstand in zijn, door kunst toegeligt, om zich van alle slechte standen te passeren, die door louter gevoel geleid, te veel den mensch eigen zijn. Treden wij ter zake. Met het oog te slaan op de spijt; deze uitdrukking komt den Tooneelspeeler dikwerf voor; te vergeefs zoekt men die bij le brun of engel. Lairesse ondertusschen geeft er een fraai beeldje voor, maar met de physionomie van den haat en verachting gemengt, waarom ik deze Mimische koppen tot nu toe heb bewaard, ik zal het dadelijk schetsen. Zie Plaat 40, N. 3. Lairesse laat hem op zijne nagels bijten, wij kunnen dat mouvement niet zigtbaar maken - maar een vuist aan de kin is steeds goed - en het beeld wordt nog beter, zoodra het hoofd wordt opgeheven, de oogen opwaards, een been vooruit gezet en een arm achteruit gebragt en die hand tot eene vuist, dan wordt het meer Theatraal, vooral wanneer eene stampvoetende beweging zich hier aan paardt. Laat ons vervolgen. Wij brengen ons den kop van haat te binnen der vorige les; het beeld van engel, hetwelk hij opgeeft als de uitdrukkingskracht om tegenstand te bieden, kan hier als uit haat ontstaande, gelden; het is echter boers en lomp, handen en | |
[pagina 145]
| |
beenen hebben ééne rigting, het is echter de Natuur, laten wij er welstand aan toebrengen, en het zal niet meer twijfelachtig zijn, wat voor ons te kiezen zij. Zie Plaat 41, A 1 - 2 - 3 - 4. Afschrik, het hoogste toppunt van haat, en te gelijk het einde dier uitdrukking, vinden wij bij engel gansch niet ongevallig medegedeeld, - laat ik U dit toonen, hij heeft dat beeld geheel van le brun overgenomen, zoo als het daar wordt beschreven, als terug deinsende en het kwaad, waarvoor men afschrik heeft, met vlakke handen wegstootende. B. op dezelfde Plaat. Ik heb er niets bijtevoegen, het beeldje is goed, men kan er gerust om zijnen welstand gebruik van maken; laat ons bedenken dat dit slechts een oogenblik zijn kan, en men dan terstond, naar gelang der omstandigheden, waarin onze rol ons plaatst, moet veranderen van Attitude, zoo als ik meermalen zeide, vooral in de les over de Gesticulatie of versnelde beweging. Zoo zijn wij dan wederom tot le brun terug, zien wij de gelaatstrekken, door hem opgegeven voor deze hartstogt, waarvan hij zegt, dat dezelve veel overeenkomst heeft met de schrik zelve. - C. Toen ik in het afgelopen seisoen voor uwe aandacht de verwandschap schetste tusschen verbaasdheid, verwondering en schrik, gaf ik eenen anderen kop uit le brun, ik heb om variatie, thans deze uit dien grooten Meester zijn werk gekozen, - hij geeft meer dan eene, ze allen te schetsen, gedoogt den tijd hier niet. - D. | |
[pagina 146]
| |
Daar de wenkbraauwen hier eene groote uitdrukking baren, is het noodig het nut te beseffen van dezelve, bij mankement van de kenlijkheid der Natuur, die te schilderen, dikker, grooter en in andere rigting, naar omstandigheden. Wij zien de mond is door schrik geheel open. Het beeld wordt door le brun dus beschreven: de Tooneelspeeler en de Schilder moeten het welstand weten te geven, waartoe deze lessen strekken voor de Aankweekelingen. De handen steeken op eene verbaasde wijze vooruit; alles is uitgezet, vingers, beenen en voeten; - hier blijft voor ons niets over, dan bij de trillende beweging tot onzen welstand alleen te kiezen, de eene arm wat hooger dan de andere te nemen. Plaat 42, N. 1. Dit zal ons, hoop ik, altoos in gedachten houden, het verbazend schrikkende vlugten van Meester andries snoek, toen hij nog voor Hamlet speelde. - Een waar schrikkend achterwaards vlugten, hetwelk, om wel aftebeelden, dien Tooneelspeeler zooveel studie gekest heeft, dat het overjammer wordt, dat met hem deze frappante verschijning, door anderen in koeler meningen verloren gaat, waarom ik getracht heb, dit zooveel ik kon hier te bewaren. - Ach! waarom, waarom wordt het niet nagevolgd! - Zijne studie was goed en op le brun gebouwd. Maar de herneming van den schrik of bedaring nog vol ontroernis, doet ons de handen op het hart en het hoofd liggen, als de plaatsen waar ons gevoel het meest van den schrik geleden heeft, en wij trachten dan nedertezitten of ergens op te leunen. - Laat ons dit nog schetsen. Zie N. 2. | |
[pagina 147]
| |
Wanneer wij nu le brun verder opslaan, vinden wij eenige zeer zachte aandoeningen, die mij alleen voorkomen voor den Schilder geschikt te zijn, en die den Acteur of Actrice minder dienen kunnen om er afbeeldingen of voorschriften van te hooren of te zien; dewijl zij zich meer tot een inwendig harts- of zielsgevoel bepalen, dan wel door uiterlijke bewegingen worden aangetoond, meer door woorden dan door daden bewezen. Bij hem volgen: eenvoudige liefde - verlangen - begeerte en hoop, - alsdan komt hij wederom tot kennelijker en sterkteekenende hartstogten, als vreeze, jalouzij, enz. Het is dan billijk dat ik Ulieden, voor wien deze schoole eigenlijk is ingerigt, omtrent de genoemde aandoeningen alleen te binnen brenge, het meermaals herhaalde, dat men alles met gepaste bescheidenheid voordrage, zoo dat ons deswege geene aanstootelijkheden te last kunnen gelegd worden, en onze bewegingen of edel blijven of eenvoudig, zonder tot uitersten te vervallen. Le brun zelve zegt ons, over de genoemde hartstogten zeer weinig, hij spreekt zelfs van de kleur des gelaats, en bewijst dus, dat dit voor ons minder dienstig kan beschouwd worden dan wel voor den Kunstschilder. Maar voor de vreeze geeft hij een zeer fraai hartstogtelijk gelaat, hetwelk ik ten slotte uwer mij zeer vereerende aandacht noch schetsen zal. Plaat 42, N. 3. De bewegingen in ons gelaat voor de vreeze worden klaar in onze wenkbraauwen bespeurt, zegt le brun. Oordeel hoe nuttig, die kenlijk te teekenen; zij worden een weinig tegen de neus aangetrokken, en min of meer daar opgeheven; het oog open, fiks ziende, en heen en wedergaande in onrustige beweging. Eene open mond, veroorzaakt door het achter- | |
[pagina 148]
| |
uittrekken der onderlip, hoog opgetrokkene schouderen. Zietdaar de middelen om de vreeze op ons gelaat en in beweging aftebeelden, aangewezen. In volgende lessen zullen wij het geheele beeld voor deze hartstogt uwer aandacht schetsen, opdat wij kennis bekomen hoe ons geheel, bij zulk eene voordragt, te gedragen. Het uur is wederom verstreken, ik sluite met erkentenis voor uwe aandacht, en hebbe gezegd en zoo veel ik kon bewezen. |
|