Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Twaalfde les.
| |
[pagina 110]
| |
blijven. Zietdaar het nut; - de noodigheid in het onderwijs dier kunstmatige slagen, om zich voor ongelukken te behoeden, is van veel belang, bij ondervinding gebleken; en daarom alleen ware het wenschelijk, dat de mannelijke, zoowel als de vrouwelijke Kweekelingen, daarin eenig onderwijs ontvingen, - hetwelk alhier te gemakkelijker kan geschieden, omdat wij eenen (Maitre d'Armes) Schermmeester in ons midden hebben, een' der Leden van het Corps de Ballet: van fulpen. Het nut voor de vrouwen daarin gelegen, is meermalen gebleken, in onze verdienstelijke, beroemde en beminde Actrice grevelink, die in haren eersten jeugd daarin onderwezen, er voordeel uit getrokken heeft. De standen, die de Schermschool geeft, dienen voorts tot niets, dan om den degen te voeren; zij zijn, hoe ook, of stijf, of geforceerd overdreven. De standen van den zwaardvechter hebben wij gepasseerd, en vonden die uitmuntend; zij dienen meermalen, vooral voor den Treurspelspeeler, en het is hem noodig, den Gladiator te bestudeeren, om die houding te kunnen namaken. - Het nut en de noodigheid alzoo in korte woorden gesteld hebbende, moet ik dit bewijzen, om mijne stelling te staven. Zien wij dan de figuren op Plaat 29. - Zonder nu deze kunst te willen beleedigen, zoo moet ik vragen: Wat zijn dat voor figuren? Waar kunnen die voor dienen? dan alleen voor die kunst, waartoe ze gevonden schijnen. - De onderste zijn terstond schilderachtiger, zij hebben meer actie, en zijn dus terstond beter, men moet echter de standen kennen, om zich voor linksheden te behoeden. Van meer nut is het naar mijne wijze van denken, om te weten, hoe dat men den degen op zijde hangende, die meer achter de linker heup moet hangen, dan daar op, het gekleede kleed, vordert in dat punt op- | |
[pagina 111]
| |
lettendheid, en de degen behoort zoo te hangen, dat de scheede bij elken statigen stap op den regter kuit roert. - Van meer nut is het om te weten, hoe men den degen trekken moet, dewijl het op het Tooneel zelden verder komt; en alzoo zoude natuurlijk alle de fijnheden dier kunst te ontbeeren zijn voor den Tooneelspeeler. De mensch in maatschappij levende, kan het ter verdediging veel meer dienen; men leert dan, als van zelve, omvallende ligchamen te ontduiken, zich vif te wenden in gevaren, stokslagen te pareeren, en wat dies meer zij; maar het Tooneel behoeft geene perfectie in die kunst. Beschouwen wij Plaat 30. - Deze beide Zwaardvechters (Zwadronneurs), meen ik voldoende te zijn, tot staving van mijn gezegde, het komt dikwerf voor, om voor een moment als stand gemaakt te worden; terwijl het werkelijke slaan meer als Bedrijf dan Attitude voorkomt, hetwelk ons de Gladiator genoegzaam zoude leeren, zoo vordert de voorstelling van eene werkelijke zwaardvechterij, tellend onderwijs met schild en zwaard, tellende stelling van de opeenvolgende Attitudes en Rigtingen, genoegzaam door mij in vorige lessen aangewezen, bij de beschouwing van den Gladiator, in zulk eene voorstelling moeten die standen nimmer uit het oog worden verloren. - Daarentegen staat een wezendlijk degengevecht mij niet voor, in eenig Tooneelstuk plaats te hebben; ik zonder hier eenige weinige stooten uit, en een waar florettenduël in den Belagchelijke Jonker, is vervallen, men speelt dat stukje niet meer; - het is dus genoeg, er eenige kennis aan te dragen, te weten, dat men zich niet links vertoont, maar aan de perfectie behoeft den tijd niet besteed te worden; de jonge Tooneellist kan die beter gebruiken. | |
[pagina 112]
| |
Wij gaan eene beschouwing maken, van den Theatralen Dans, met betrekking, in hoeverre die den Tooneellist dienstig kan zijn. Zij leert hem houding, dat is: zij leert hem het ligchaam rigten, en hem gewoonten vermijden, die hem ongevalligheid maken; bij voorbeeld: te veel voorover gebogen gaan; het hoofd wel op de nekspieren te steunen; de armen niet te veel aan de ellebogen te krommen; zij leert hem wel treden en gaan; zij leert hem zich wel buigen; dat is, zijn kompliment maken. Zietdaar het nut. Voorts zijn alle verdere daden en bewegingen zoo overdreven voor onze kunst, dat men die voorts aan die kunst ook moet overlaten. - Die kunst, die niet op zich zelve bestaan kan, maar de dadelijke hulp der muzijk, tot steun behoeft. Zien wij echter, wat nog uit die kunst, voor ons te trekken is, en beschouwen wij tot dat einde geene enkele, maar voor het minst twee dansende personen, of meerderen; maar dan wordt onze beschouwing niet meer de beschouwing van den Dans, maar de beschouwing der Groepering, van onderscheidene beelden, en wij komen terstond tot de schilderachtige beschouwing der contrasten van vele beelden en groep. Laat ik mijne meening staven met voorbeelden. Plaat 30. Fig. 1. Zietdaar den danser, waar nu zal zulk eene Attitude, zulk eene pirouette den Tooneelspeeler dienen? het is overdreven; alleen dient hij ons niet, niettemin behoeft de jonge Tooneelspeeler te weten, zoo als hij van alles weten moet, ook de touren eener contredanse en menuetten, opdat hij op de Bruiloft van Kloris en Roosje niet benard sta, zoo min als | |
[pagina 113]
| |
in andere dansjes, in kleine opera's, enz.; en dan kan hij met pas bouré te loopen en atent op de toeren te zijn, ver genoeg komen. Daartoe zoude ik aanraden, den Kweekelingen eenige lessen in dansen van dien aard te doen geven, waarvoor hier genoegzaaam gelegendheid is aan het Tooneel. Beschouwen wij nu een' Danser en Danseresse, daarin is voor ons, voor het minst deze leering, dat wij oplettendheden kunnen vestigen, op het contrast der bewegingen van hoog en laag. Pl. 31. Fig. 2. Dit wordt voor onze oogen terstond groepering; eene kunst apart, die contrasten, wendingen, en buigingen heeft, hetwelk gevolgelijk in den gedachten groep, Fig. 3, beter te leeren zij, waaruit dan blijkt, dat de schilderschool leerzamer wordt, voor den Acteur en Actrice, dan de dans- of schermschool. Zie hier bij voorbeeld Sopir, Seid, Palmire, en Fanor; in Mahomed, of Zaïre, Nerestan, Lusignan, Chatillon; zie hoe 1 en 4 rijzen, zie hunne wendingen in contrast, zie dat zelfde contrast in hunne bewegingen, zie 2 en 3 met dat zelfde oog, zie 3 geheel geboogen, hetwelk 2 niet zoodra merkende, zich wederom wat oprigt; zoo doen allen, zoo worstelt zulk eene groep aanhoudend in contrast, als ieder oplet, en voor overdrijving bezorgt blijft, hetwelk zich eigen gemaakt te hebben, den geperfectioneerden Acteur kenmerkt; met dat zelfde oog, dienen alle plijster groepen, alle groepen die men voor het Tooneel stelt, beschouwd te worden; met dat oog ziet men alle printen en schilderijen, en past dit op onze kunst toe. | |
[pagina 114]
| |
Zoo zijn wij dan zoo ver gekomen met onze lessen, om tot de Mimiek des Gelaats overtegaan. Hier opent zich een nieuw veld ter aanwijzing van kundigheden; de vermaarde mannen, die ons het spoor gebaand hebben in dezen, zijn: le brun, kamper, de buffon en engel; laten wij hun volgen en wij zullen toepassingen maken voor den Tooneelspeeler, die ik bij ondervinding weet, dat hem nuttig zijn. Maar het gestelde tijdperk is verstreken, waarin deze school zijnen gang heeft: zoo moeten wij dan op den volgenden avond sluiten; om dit wel en met geheugenis te doen, zal ik Uwe aandacht dan bezig houden met den aanvang der lessen, over de Gelaatstrekken; ik heb U dus aan te kondigen, dat heb ik plegtig mogen beginnen, het betaamt mij plegtig te sluiten, U vereerend bijzijn mij boven alles aangenaam te erkennen, de zoete wenschen uitteboezemen, om bij vervolg van tijd ook te mogen vervolgen en elkanderen hier weder te zien. Ik heb gezegd. |
|