Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Tiende les.GEACHTE HOORDERS!
Wij hebben in onze vorige les over de Gesticulatie gehandeld, en vele bewegingen op een beeld gegeven, voor Tragedie en Comedie; houden wij ons nog een weinig tijds daarmede bezig en toonen nog eenige gebreken ter waarschuwing, die aanwendende tot goed, dat is: ernstig te vermijden; kan comiesch goed zijn? ik hoop dit te toonen. Eindelijk zal ik toonen, dat men te ver kan gaan, en noch ernstig, noch comiesch zijn, maar afzigtelijk worden; alzoo is dan het doel te toonen, het gebrek van eenzelvige beweging in Gesticulatie, dat is: het aanhoudende Gesticuleren met beide de handen te gelijk, op een' stond en bovenal de ellendige gewoonte van beiden even hoog, of even laag als of het afgemeten ware, in beweging te houden. Zoo ook den stand der voeten, even stijf en als vastgemetseld naast elkanderen, of beiden eveneens en evenver van elkanderen gezet. | |
[pagina 89]
| |
Let wel, opdat dit dan wordt de verzaking van allen contrast, van allen welstand; hiervoor zal ons dan te stade komen, die stijve regtstandigheid, die in de Egyptische beelden, zoo kennelijk is, die stijfheid die voor ons op het Toonel te vermijden valt, het vroege tijdperk der Egyptische kunst, hoe collossaal en hoe zonderling in fraaiheid van uitvoering, heeft dat edele en zwierige niet, dat de Grieksche en Romeinsche beelden kenmerkt; ik heb reden om te mogen hopen, dat deze les U zulks kennelijk maken zal, gelijktijdig bij het nut, hetwelk wij hier bedoelen, in toepassing voor onzen kunst, op het Tooneel. Zie Plaat 22. Ik geef Uwe aandacht dan wederom mijn staande beeld: eenlijnig, de voeten zijn bij elkander, en de handen zijn met nederhangende armen aan het ligchaam 1 en 1 geslooten; zieldaar die lelijke Egyptische regtstandigheid, die te vermijden valt; til ik beide de handen tot de heupen in de zijden 2 en 2, hel blijft lelijk, of het moest zijn om opzettelijk belagchelijk te worden; doe ik dit met eene arm alleen, bij voorbeeld links, en zet de regter voet alleen uit, zoo wordt terstond de stand goed en aannemelijk, mits de regter hand dan niet zoo vlak open blijft; hef ik beide de handen tot 3 en 3, het blijft wederom eene stijve en verwerpelijke stand; laat de regter arm, zonder gratie, als een' staak uitwijzen tot 4, het is te vermijden; - dit blijkt aan 5, die vol contrast gratieus buigt; want al breng ik wending in den hand dier arm als 6, het blijft even houterig; neem ik de handen even hoog, vlak geopend als 7 en 7, het is de potsige houding van een pierot; neem ik 8 en 8, ofschoon met een' gewenden hand, het is te egaal in strekking; maak ik 9, het is wederom een' Egyptische stijve lelijke stand, die echter met een uitgezet regterbeen, nog passeren kan; maar die stand moet niet | |
[pagina 90]
| |
lang duren, ze is niet fraai, en slaat men het oog op eene reije van gevolg in een Treurspel, die meest allen dus staan uit eene slechte gewoonte, dan wordt die stand nog vermijdelijker, ik verlaat die terstond, zoodra ik zie, dat deze of gene mijner kunstgenooten, die ook voor eene wijl aannemen, want niets is lelijker, dan dat twee Acteurs eveneens staan, omdat de contrasten zoowel in het geheele tafreel moeten heerschen, als in een bijzonder personaadje; hierop moeten wij leeren letten, als wij en scene staan, want is het misstand dat een geheele suite met de armen over elkanderen staat, oordeelt dan wat het geven zoude als de hoofdpersonen dat ook veel in gebruik namen; 9 moet dus weinig in acht genomen worden, en kan eens enkel gaan, maar dan met uitgezet regter of linker been alleen; men moet echter dit alles met oordeel betrachten, en zoo als in vorige lessen gebleken is, juist niet schuwe, om bij eene verstomde verwondering de voeten bij elkanderen, voor dat moment te laten. Zoo is het ook met alle eenzelvige bewegingen, men kan die voor een moment plaats geven, versiert door wending des hoofds, door verzette voeten en de eene hand anders als de andere te vertoonen; zoo worden dan ook alle deze bewegingen aannemelijk, zoodra men die regts of links alleen apart gebruikt, en er de gratie van vorige lessen op toepast en mede in werking brengt; 10 is dat korte gescherm van de handen beide te gelijk met geslotene ellebogen in de zijden, zoowel regts als links (hier slechts met eenen aangewezen), deze ellendige gesticulatie op het Fransche Tooneel, bij de vrouwen zoo algemeen in gebruik, wenschte ik dat door Ulieden, jonge Dames, Kweekelingen dezer Schouwburg! nimmer gezien waren, - het deugt niet, het is te verwerpen. - Gelooft mij, volgt het niet na, blindelings weg, omdat juist eenige Fransche liedjeszangsters, ellendige Actrices, U hier ter stede, dat vertoonden, - de | |
[pagina 91]
| |
ware Fransche Actrice zal het U nimmer zoo voordisschen, en het nevens mij condemneren; het is automatisch en ellendig, even als hun komen op het Tooneel, welke gratie kan heerschen in een paar eveneens hangende armen, als eenen slecht gemaakten houten kinderpop uit de kermiskramen, die naar de mode destijds is gekleed? ach, vermijdt het, het zijn slechte voorbeelden; denkt aan mijne vorige lessen hierover, en Gij zult leeren verachten, om zoo miserable op het Tooneel te komen; ik heb het van goede Fransche Actrices nimmer zien doen, gelooft mij, het is gebrek aan talent en aan wetenschap, waar zoo gehandeld wordt. Men kan aan mijn beeld ter verbetering nog toevoegen, de hand op den borst, maar dan éénen, en nimmer twee te gelijk, of men verliest terstond het contrast. Dat men ondertusschen regtstandig en toch graatslijk kan zijn, meen ik bij de beschouwing der Antieken bewezen te hebben; - ik zal ter onzer leering er nog een paar zeer fraaije bijgeven, waarin de Egyptische regtstandigheid zoo treffelijk vereenigd met de gratie der Grieksche en Romeinsche school, zigtbaar is, dat men te regt verbaast moet zijn, over die fijne mengeling, waardoor het een voorbeeld wordt, wel navolgens waardig, als een' waren blijk van regtstandigheid zonder stijfheid, maar wel opgemerkt van ongemeene gratie, zie Plaat 23; het zijn de beelden uit de gewezene vierschaar op het voormalig Stadhuis (thans Koninklijk Paleis) hier te Amsterdam, van Meester artus quellinus, van de uitvoering hier gewag te maken, is zoo als ik meermalen zeide, onnoodig, maar de stand is hier van belang; ik heb dezelve om meer tot mijn doel te strekken, meer gekleed, dan de origineelen gekleed zijn. | |
[pagina 92]
| |
Voorzeker is het niet mogelijk, de schaamte door schande veroorzaakt, beter uittedrukken, dan in beide deze beelden heerscht, - de origineele zijn zoo meesterlijk, dat het boven allen lof is. Ik moet hier dan doen opmerken, dat schoon beide de armen eveneens geheven zijn, de handen een contrast vormen, tegen de armen en eene andere wending bekomen, zoo ook de vingeren zelfs, (waarover wij ook zullen handelen), en het omwenden van eenen der handen, geeft blijk van eene hooge fijne gedachte, om contrast te geven, zelfs daar, waar het bijkans onmogelijk was; - zoo ook met de statu zelve, de regter knie zagtelijk opgeheven om eene contrasteerende stelling in de voeten te bekomen, terwijl het andere beeld den eenen voet achter den anderen bijkans verbergt; - zietdaar het contrast in kleine fijne deelen gevonden, terwijl het beeld regtstandig is. Als men doordringt in de beschouwing van die fijne gratie, is men verbaasd over den meesterlijken zwier en de keurige vinding derzelve; van gelijken aard zijn de drie gratien, die ik te regt alhier toevoegeGa naar voetnoot(*), ik moet dezelfde oplettendheid hier gaande maken, het zijn, let wel, drie regtstaande beeldjes, maar den draai, den zwier, den gezwollen heup, de dalende schouder, den gebogen knie, de wendingen des hoofds, de plaatsing der armen, de buigingen, de plaatsing en wendingen der handjes, het is een wonder van kunstige stelling, zonder nu nog eens aan de uitvoering te denken; beschouw ze, leer ze kennen, zie ze dikwerf, zoo als alle de gegevene voorbeelden, opdat ze U zonder moeite voor den geest komen, onder het Tooneelwerk, om er U gepast van te leeren bedienen; - ik sluit deze opmerking, naar ik meen, te regt, met | |
[pagina 93]
| |
de drie gratien, dat is Schoonheid, Graatselijkheid en Bevalligheid: Aglaje, Euphrosine en Thalie; o! dat ze ons altoos blijven vergezellen; - zijn het goddelijke gaven in de kunst, zijn ze niet te leeren of te verkrijgen, dan door hemelval, dan heb ik voor het minst al gedaan, wat ik kon, door dezelve U aantewijzen. Zeker maken de gratien de kunstwerken volmaakt, als: Aglaje de schoonste keuze doet, en Euphrosine die het beste vertoont, en Thalie de harmonie of overeenstemming daarbij geeft; - dan mag men hem, die dit alles weet te paren, den naam van Meester niet onthouden. Ik daal uit dezen vlugt, die men mij gelieve ten besten te houden, wederom tot een ander uiterste, ter waarschuwing, of om er zich in tegenstelling van te bedienen. De Fransche callot, uitmuntend Graveur, heeft ons een aantal caricaturen, in zijne voortreffelijke printen nagelaten, ik acht noodig, U daarvan ook kennis te doen dragen, opdat het U diene, om dezelve te vermijden, of er U van te bedienen, om gelach te verwekken. Zijn Carnaval van Rome, daar hij lang woonde, is in dezen het beste voor ons doel. Regt comiesch zijn bij voorbeeld zijne voorstellingen van toorn en schrik, hier spreken wederom groote geëxasireerde bewegingen, zie Plaat 24; het zijn voorstellingen, die te huis behooren, op het Italiaansche Tooneel, waar Krispijn, Schappijn, Pantalon en Pierot, Arlequin en Poelisionello, het volk vermaken. Arlequin, de nationale zot van Italien, is gelukkiger geweest dan den Hollandschen Hansworst; hij bereikte het Tooneel, daar de ander slechts met Joris en Trijn in de zak, het spel van Jan Klasen mogt behouden; beschouwen wij deze figuren met aandacht, zoo vinden wij in die | |
[pagina 94]
| |
geëxasireerde bewegingen, eene ware en zorgvuldige waarneming van het contrast, want zien wij N. 1, wij vinden in de uitdrukking dier belagchelijke toorn inderdaad eene zeer juiste wending en tegenstelling van armen, beenen, wendingen des hoofds, zwier en draai, maar alles tot uitersten gedreven en bespottelijk gemaakt: zoo heeft zulks plaats in N. 2, beide zijn voor de uitdrukking van bespottelijke toorn, bijzonder welgekozen; - zij kunnen den blijspelspeeler, in welk gewaad ook, zoo ras zijn doel is, gelach te verwekken, bijzonder te stade komen. Deze Attitudes zijn in dat geval nuttig te kennen; - zoo is het met N. 3 en 4, beide zijn excellent voor eene comiesche schrik, hoe men ook gekleed zij, of wat men ook voorstelle, hetzij dan heer, boer of edelman, zoodra het er om te doen is, om te doen lagchen, is dit waarlijk wel tot model te nemen. Even tot hetzelfde doel, heb ik er de woede van Arlequin N. 5 bijgezet, want dat beeldje heeft dezelfde deugd in de houding, in exasiratie, als in ernst door mij is aanbevolen; men moet daarbij in acht nemen, dat dezelve slechts beschouwd moeten worden, als momenten van een oogenblik en als voorbijgaande, en zoo zijn alle deze te beschouwen. Maar N. 6 kan nimmer als comiesch beschouwd, passeeren; is verwrongen, verdraaid, lelijk en afzigtelijk; geheel uit de natuur verwekt, geen gelach, maar medelijden; het is gebrekkig, verlamd en moet ter waarschuwing dienen, om nooit nagevolgd te worden. Men kan, zoo als men hier ziet, te ver gaan, en het overdrevene zelve, wordt vatbaar voor overdrijven. Er meer van te zeggen, ware onnut; men gevoelt, hoop ik, mijne meening. | |
[pagina 95]
| |
Zoo zijn wij dan gekomen tot de mindere deelen der Gesticulatie, namelijk onze aandacht te vestigen op de beweging der handen en vingers; wacht dus, in volgende lessen, daarover, eenige aanwijzingen ten voorbeeld. Hebben mijne voorbeelden van heden, U mogen vermaken, hebben dezelve bij de wording op het doek, U doen lagchen, bedenk dat dit eene satisfactie is, die U de proef geeft. Geachte Leerlingen! dat de meester die ik koos, om te dienen, de beste voorbeelden gaf tot het doel, en dat mijne toelichtingen U mogen doen begrijpen, dat, wat men ook ten Tooneele verrigt, alles wel aangelegd, en op beredeneerde gronden, dient te steunen. Hebt dank voor Uwe aandacht en oplettendheid, die mij mag belooven, dat de verdere voortgang U aangenaam mag zijn. Ik heb gezegd. |
|