Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |||||||||||||||
Vierde les.Eerste Gedeelte.
| |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
te nemen, hetgeen hier optemerken valt, zoowel in deze, als in dengene, die ik er bijvoeg, om zich in zulk een geval in voorkomende vorstelijke rollen daarvan te bedienen en er om te denken. Plaat 6, N. 1 en 2. Let wel op, hoe hier nu, eene hand van binnen, en eene van buiten wordt gezien. Het hoofd gedraaid naar éénen schouder, zóó, dat het vlak van voren met het lijf verloren geraakt. Een schepter in de eene hand geeft speling in de houding der handen, altoos in het oog houdende tegenstelling; is de óéne opgeheven, dat de andere dan dale. Laat mij hier nu waarschouwen, om in allen geval van zitten op het Tooneel bedacht te zijn, hoe den stoel of zetel ingerigt zij, opdat men meer staande, dan wel zittende is; hetwelk onverwachte belagchelijkheden kan veroorzaken. - Dit is het gebrek van meest alle stoelen hier aan het Tooneel, dat zij te laag van pooten zijn, en men verpligt is, om dit met vele kussens aan te vullen, wil men wel zitten; - dit geldt zoo wel de vrouwen als mannen, zoolang deftigheid en ernst heerschen moeten. - Opdat mijne meening beter bevat worde, teeken ik Ul., N. 3: men ziet, dat het beeld te laag nedervalt in den stoel, en de mogelijkheid, om gratieus te blijven, verloren geraakt. Om dit dan te behouden, begint de Tooneelspeler zich te behelpen: hij gaat op het randje van den stoel zitten, en alzoo belemmerd, is hij nimmer in staat, te voldoen aan hetgeen hij in zijne verbeelding ontworpen had. Men ziet hieruit klaar genoeg, naar ik meen, wat zitten is, en dat, ten Tooneele te zitten, aandacht vordert, zelfs zoo ver, dat men den stoel moet onderzoeken, waarop men zitten zal. | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
Dit zal voor dit oogenblik genoeg zijn, om wederom tot het staan te komen. De groote Kunstschilder gerard de lairesse, geeft ons uitmuntende voorbeelden, wel waardig ter Uwer kennisse gebragt te worden, waarmede ik, om dadelijk ter zake te komen, eenen aanvang maak, met Uwe aandacht te toonen, de waarschouwing, die hij geeft, in deze woorden: Het is zeker, dat elk stilstaand beeld, het zij man of vrouw, om den welstands wil, maar op één been mag rusten en het ligchaam dragen, en nimmer op beide te gelijk. Om de verdere uitbreiding in woorden te besparen, ga ik tot aantooning over, en geef U dan een beeld, op twee beenen gelijk staande, opdat men het ongevallige opmerke. Plaat 7, A. De beenen, zegt hij, mogen nooit meer dan een voet van elkander staan, wel te verstaan, voor den stillen en gemakkelijken stand; - en dit is hier in acht genomen. Zie ondertusschen het ongevallige van dezen stand en ofschoon zijne armen eene genoegzame contrasting of tegenstelling hebben, zoo blijft de stand zonder gratie, en dus te vermijden; - verzetten wij de voeten slechts een weinig en het betert, en zoodra wij het lijf en het hoofd een weinig draaijen, dan wordt, zonder de handen te verplaatsen, de stand goed. Herhalen wij dit nog eenmaal op eene andere wijze, tot meerder licht. Zie B. Deze staat nu met zijne voeten in eene der grondlessen van de danskunst, maar echter is het beeld niet gratieus; en betert met weinig moeite door één been vooruit te brengen. | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
Volgen wij dus gerard de lairesse zijn voorschrift, zetten wij ons nimmer op twee beenen gelijk neder, en wij zullen welstand bewaren. Draaijen wij nu zijn hoofd ons aanziende, zoo wordt de gratie vergroot. Let wel op, dat nu in alles in dezen stand, wederom contrast, of tegenstelling is geboren.
En nog kan in dezen verbeterd worden, dat de hand met het steunbeen tegenstellen moet; - laat ons zien, wat dit toebrengt. Men verlieze nu niet uit het oog, dat de stand veel gewonnen heeft, en ik meen Ul. overtuigd te hebben, dat zonder in uitpluizingen te vervallen, tegenstelling of contrast, de gedachten der Acteurs of Actrices steeds moet bezig houden in hunne standen.
| |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
De jonge dames dienen zich van het gestelde altoos toepasselijk te bedienen, ofschoon ik mans beelden teeken: zij bekomen hier hetzelfde beeld in vrouwekleederen; - en zoodra ik het hoofd draai, dat het ons aanziet, wordt, zoo als ik reeds toonde, de gratie grooter. Zie C. Geven wij nu den boer en de boerin uit lairesse tot tegenstelling. Plaat 8.
Deze stand is lomp, en niet boersch, er moet voor het Tooneel gratie blijven, ofschoon in onderscheidene levensstanden; verstaat mij wel, zoo lomp moge men in de maatschappij staan, maar niet op het Tooneel. Verbeteren wij dit, nagenoeg als het vorige vrouwenbeeldje; - waaruit blijkt, dat de gratie in toepassing blijft, gelijk in het slot der 2de les, aan de dames gezegd, en met weinig verschikking te vinden is. De boer N. 2, deze stand, hoe gratieus ook, verbetert door het wenden van het hoofd. Met het hoofd nogmaals te verzetten, wordt hij den peinzenden denker van Professor engel; - daar hij eerst de zorgelooze en werkelooze mensch was, ziet hij thans denkend naar boven, als of hij daar iets vinden zal, hetgeen beneden niet te vinden was; ziet hij naar beneden en slaat hij de armen over elkander, passeert hij nogmaals als den peinzenden van engel. | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
Zet men den kop regt, zoo kan hij in beter kleed van eenen hoogeren stand passeeren voor den trotschen, die zijnen minderen hoort: doch dan moeten de voeten edeler verzet worden. Zie A, B. Sluiten wij nog niet met deze stille standen, gaan wij nog eene wijl, rustige gedachten houdende, voort, om te meer voorbereid, tot de gemoedsbewegingen te komen, die uit de rust, slechts geringe overgangen zijn, in de uiterlijke vertooning. Om dit te bewijzen, heb ik slechts de armen te verzetten, en het wordt de Attitude voor de gramschap, als het gelaat zulks dan ook teekent. In eene volgende les zal over het zitten nog nader gehandeld worden, en de gratie worden aangewezen, in onderscheidene Attitudes daarvan: in slapende, knielende, biddende houdingen, enz. Mijne Hoorders dankende voor hunne aandacht, heb ik wederom ditmaal gezegd. | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
Vierde les.
| |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
Ik weet wel, dat het den mensch, levenslang moeite kost, zijne kennis uitte oefenen op het Tooneel; maar het is toch zeker, dat zonder de kennis; de uitoefening niet bestaat, en het is meer zeker, door verkregene kennis te werken dan aan het toeval gewigtige voorstellingen toe te vertrouwen. - Zeker ondertusschen is het, dat voor beginnende, de kennis der zaken van het uiterste gewigt is. Was ieder kunstenaar in staat, volmaakt zoo te handelen, als zijne kennis hem zegt, dat hij doen moet, dan ware de kunst tot volkomenheid, maar de zwakke vermogens bereiken bij de beste Kunstenaars somtijds slechts hunne theorie; - laten wy ondertusschen op het spoor der kennis voortstreven tot de mogelijkheid der uitvoering. Ik heb dan hier volgende, nog eenige aanmerkingen over het zitten mede te doelen: slapende zitten, slapende liggen, dood liggen en geblesseerd; dit is hetgeen, dat ik tot slot van de vierde les heb moeten achterlaten. Zie Plaat 9. N. 1. Deze slapende Attitude wordt ons bij lairesse opgegeven, als volgens zijn zeggen, beenen en armen dartel of los van een gespreid; hij omschrijft de redenen van het zitten, slapen, goed te toonen, en leidt daaruit af, de stand of actie. - Die beenen ondertusschen behaagden mij nimmer, want stel dat bij den aanvang van Ifigenia Aulis, Arcas, in de tent de wacht houdende, niet eenen stand heeft, die overtuigt, dat hij slaapt op het eerste gezigt, kan men besluiten, dat hij zit te peinzen, en dit mag niet wezen. Ik geef dan in de eerste plaats in aanmerking, dat hoe werkeloozer de ledematen hangen, hoe eer men deze afbeelding treft, en gewis zijn de beenen niet zeer gratieus, ik zoude dezelve liever als deze zien, a, b; want komen ze vooruit, als C, D, zoo zijn ze te wakker, en goed voor peinzen en overdenken; en C, E, behoef ik niet meer te zeggen, dat niet deugt. | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
Geven wij eene betere, die meer gratieus, meer waar en vol contrast is, N. 2. Deze stand is gewis dadelijker de slapende, terwijl de handen geheel werkeloos liggen, het hoofd hangt en de beenen schoon in eene rigting contrasteren, door over elkander gelegd te zijn. - Stel U voor, schoon dit eene vrouw is, dat het eenen man ware, die als Arcas in de tent, met eenen spheer in den regter arm is ingeslopen. Geven wij nu, om den grijsaard te doen slapen, nog eene schets, N. 3. Laat ik U nu doen opmerken, dat in den grijsaard, de gebogen rug niet alleen, maar het hoofd op den borst, een der eerste vereischten wordt, en hoe de handen schoon werkeloos, in tegenstelling liggen: lag men de eene hand als de andere, het wordt terstond zeer ongevallig. Zoo noodzakelijk is het, om welstand te bewaren, op contrasten altoos bedacht te zijn, zoo als hier in armen en plaatsing der voeten blijkt. Wij gaan nu over tot de 5de les, |
|