Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek
(1827-1830)–Johannes Jelgerhuis– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |||||||
Tweede les.
| |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Het spreekt van zelve, dat deze les minder in aanmerking behoeft genomen te worden, onder het spelen van de zoogenaamde drama, als wel in de comedie; maar voor alles gelden moet in het treurspel. Echter zou men zich bedriegen, indien men geloofde, dat zulks in de drama geheel ontbeerd konde worden; neen, naar mate men meer dezelve in acht neemt, in allen gevallen, naar mate kenmerkt men zich als den kundigen Tooneelspeler. Het doel is: in alle karakters met welstand op het Tooneel te treden, en vooral daarop te voorschijn te komen in den gang en den weg, dien men nemen moet. Spreken wij voorloopig over het gaan, en zonderen wij terstond den schoorvoetenden grijsaard uit, die met kleine voorzigtige schreden voortgaat; - maar de gezonde welgestelde mensch kan hier alleen het voorbeeld zijn. | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Zekere aangenomene Marsch des Tooneels is niet altijd verkieslijk: hij moet genomen en gelaten worden, naar gelang van den Persoon, dien men voorstelt, dit verstaat zich; want het zoude belagchelijk zijn, den Boer als den Edelman te doen treden. Gaat de eerste ongemaakt daar henen, de andere treedt moedig; dan hier is juist het punt ter waarschuwing geboren, om in geen uiterste te vervallen. - Hoe zorgvuldig moet men zich niet in dat geval behoeden, voor het militair marcheren, ja hoe zorgvuldig moet men niet daarvan, zelfs in den held des Treurspels, den schijn vermijden en echter edel gaan: ja deftig stappen in eenen moedigen tred. Ofschoon men nu het eene been A, statig heeft voortgezet, zoo moet het achter aankomende niet tevens met stevige knie volgen, - hieruit ontstaat eene slingering van het geheele ligchaam, die niet wel staat. Om mij wel te doen verstaan, zal ik teekenen. Even zeer moet men vermijden, om met kromme knieën te loopen; men moet de deelen, die de natuur heeft gegeven, volgen, en heup en knie los bewegen. Even zeer moet men vermijden, den slependen gang, wel opgemerkt in eenige Fransche Comedianten, die na het eene been deftig te hebben voortgezet, het achteraan komende, gratieus slepende, met de teenen bijzetten: dit is uit de | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
natuur en wordt eene gemaaktheid, die eene goede uitwerking doet, indien men gelach wil verwekken in het blijspel, met den verwaanden nar voortestellen, en dus in hoogen stijl den hoovaardigen slechts toegestaan is, in die rol, omdat hij, ondanks den ernst, eenen spotlust wekkenden afkeer veroorzaken moet. Deze voorbeelden wijzen ons dan van zelven, den gulden middelmaat, men neme dan eenen vasten stouten gang aan, zonder haast te verraden, - neme vooral in het Treurspel den stap niet te kort, ook niet grooter dan de proportie van den Tooneelspeler zelven gedoogt; en trede alzoo op het Tooneel; dat is uitkomen. Om hierover mijne gedachten te geven, zullen valsche en gebrekkige gewoonten ons het regte spoor aanwijzen. De aandacht des Tooneelspelers omtrent dit punt zag ik nergens meer verwaarloozen, dan op het Hoogduitsche Tooneel; en vele Hollandsche Acteurs en Actrices, zijn voor mijn gevoel en denkbeelden, hier in ook al te onoplettend: de Franschen zijn daarin zeer zorgvuldig; - ik spreek van goede Acteurs. Om hier omtrent duidelijk te zijn, moet ik bij gebreke van datzelve personeel aantewijzen, door het dadelijke gemis van een Tooneel, mijne toevlugt nemen, tot teekenen; en ik hoop te doen zien, dat het Tooneel zelfs grooter of kleiner schijnt, naar mate de Tooneelspeler uitkomt. Ziet hier een plan of platte grond van een wel aangelegd Tooneel. Plaat 3. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
De Acteur A, zal op het Tooneel komen, en heeft in repetitie overlegd, of in zijne voorafgaande studie bepaald, dat hij vooreerst zal komen te staan aan den voorgrond bij B; zal nu die komst welstand hebben, (zonder nu nog te spreken van gratie en edelheid), dan moet hij niet zijnen gang rigten, als de gestipte lijn van A tot b, maar hij moet in zijnen gang den boog beschrijven van A tot B, hetzij dat het Tooneel ledig zij, of dat eene deur of poort, voor hem geopend als bij X, daar tusschen ligt, zich zorgvuldig mijdende nimmer door eene half geopende deur te komen of heen te gaan: dat is geheel ongeoorloofd, en misstaat vreesselijk; men moet dit den Komiek overlaten, die zich daarvan dan, naar omstandigheden met voordeel bedient. Hij moet niet komen van A tot b, op eene ellendige wijze, om het hoekje der Colise; maar dan liever van C tot D, of van A tot B. Hij moet niet komen van C tot d, maar dan liever van C tot D, zoo als reeds staat. Wanneer hij altoos dien valschen toer der hier aangewezen gestipte lijnen vermijdt, en daarentegen de beschreve' bogen in acht neemt, zoo wel in zijn komen als heengaan, dan zal dat altijd welstand bewaren. In het heengaan behoeft hij slechts in acht te nemen, dat hij dat heengaan, kort voor hij het Tooneel verlaat, een weinig voorbereidt, om het belagchelijke te vermijden, van even als een soldaat, kort regts of lings om keert te maken; en voorts eenen gratieusen breeden boog in zijnen afmarsch te nemen: zich tot eene wet stellende, om zoo veel mogelijk, (ik zeg zoo veel mogelijk), aan de tegen hem over zijde, naar binnen te gaan en op | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
te komen: - kan dit door Tooneel schikkingen in het heengaan niet geschieden, maar moet hij naar binnen, aan de zijde, waar hij staat, hij kieze dan nog den geslingerden toer in zijnen gang, (aangewezen bij SSS), het zij dan door de deur of poort gaande, of niet. Deze les in acht nemende, blijft het Tooneel groot in de oogen der Aanschouwers, daar het door de gestipte lijnen te gaan, klein en bekrompen schijnt, al ware het groot. - Ik zal nu nog aanmerken, dat men zich zorgvuldig wachten moet, aan de zijde schermen binnen te treden, indien er geen poorten opgeschilderd zijn: het verkrijgt anders de gedaante van door den muur henen te breken: - zijn er deuren, men bediene zich daar vooral van, en trede daar in, de gegevene toeren in acht nemende, hoe bekrompen die dan ook door omstandigheden vallen mogen. Niets, is in de komst op het Tooneel, meer in misstand, dan langs de gestipte lijnen, om het hoekje te schuiven van de zijde schermen, als te zien is, in Cd en Ab: dit geldt ook aan ieder Zijcolise. Alle deze belangrijke aanmerkingen gelden inzonderheid in het Treurspel, zoo als ik in den aanvang zeide, en in de Comedie; en nog eens: zij behoeven wel minder zorg in de Drame, maar moeten wel toegepast worden op de karakters, die men voorstelt, en in wat geval ook, nimmer geheel uit het oog worden verloren. Om op het Tooneel te komen, in wat karakter ook, houde ik het voor noodig en nuttig, zich zekere Attitude te verkiezen, om aan de groote les van karel van mander's Schilderboek te voldoen, nooit zonder zwier. Ik heb helden op zien treden in het Treurspel, wier handen en armen slingerden als of hij, de Acteur, in Maatschappij | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
langs de straten eene boodschap deedt, dus zonder te denken, wie of wat hij voorstelde; en ik heb boeren als edellieden zien gaan: - allen gebrek aan kunstgevoel verradende, allen gebrek aan kunstkennis, allen gebrek aan Schilderij- en Prentkunst aantoonende. Zich eene zekere houding omtrent armen, handen en hoofd te kiezen, is van veel belang, men voorkomt allen misstand. De keuze echter naar het karakter moet evenwel eenvoudig en natuurlijk blijven, ver van alle gemaaktheid. De hand aan een zwaard of in de zijde, terwijl de andere hangt, het hoofd naar de eene of andere zijde, in tegenstelling des ligchaams, de hand in de borst van een kamizool of rok, de hoed in de andere, of de hoed onder den eenen arm, terwijl de andere arm hangt; - de handen op de rug of over elkander, of de eene in den rokzak, en de andere in de borst voor den Boer, geeft welstand... - Deze wenken zijn genoeg, om bij het optreden, het geslinger der armen te voorkomen; - maar wij komen nu voortgaande buiten het bestek, en naderen de Attitude, welke eene apparte les vordert, en met geteekende voorbeelden bevestigd moet worden; want de breedvoerige omschrijving doet niet, hetgeen het toonbeeld op de zinnen veroorzaakt: dit scheelt te veel, ik heb het bij ondervinding, wanneer ik van mander of lairesse las, en vond dan deze woorden: ‘het ligchaam ruste niet eenparig op beide voeten, maar of alleen of voornamelijk op een' van beiden: men stelle op den linker, dan rijst de heup van die zijde omhoog, en de schouder daalt evenredig, daar de regter schouder zich verheft, en de regter heup daartegen zoo veel zakken moet, het boofd wordt zach- | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
telijk over den regter schouder gebogen, terwijl het aangezigt naar de linker zijde gewend is, de regter arm gaat voorwaards, en de linker achteruit, enz.;’ - dan had ik de grootste moeite om het met mij zelven te maken; - maar zoodra had ik het niet na deze omschrijving geteekend, of ik maakte terstond het beeld met mij zelven, naar de teekening; en vandaar dat ik teekenen voor het middel houde, om zaken als deze, wel en gemakkelijk te kunnen omvatten, waarom wij in de volgende lessen, meer en meer tot voorteekenen zullen overgaan; - maar men kan niet zonder eenige voorbereiding tot het doel naderen, van daar dat mijne omschrijving hier ook maar de grootere bewegingen optelt, want het is mij steeds voorgekomen, dat men in de omschrijvingen te veel afgedaald is tot kleine zaken, die onnoodig waren aan te roeren, en die in de studien verwarren; - want men voelt immers wel, dat naar mate men op het eene of andere been het standpunt kiest, dan de heup en schouder daar rijzen en er tegenover dalen. - Dit zijn optellingen, die ik weet, dat hinderlijk zijn onder het studeren en de zinnen verwarren, waarom wij die door teekeningen zullen ontgaan, hopende daardoor te beter tot ons oogmerk te komen. - Verre ondertusschen van ons den waan, dat die omschrijvingen niet goed waren, mannen als lairesse en van mander hebben mij in staat gesteld, om te zijn hetgeen ik ben, en om het regelmatig te kunnen mededeelen. Spreken wij nog een woord tot de Dames, de les van optekomen en den gratieusen toer van den gang, zal hoop ik door UEd. gebillijkt en goedgekeurd worden, zoowel als door de Kweekelingen worden aangenomen om er hun voordeel mede te doen. | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Dan de bedenking van zich eene zekere actie te kiezen, geld, ook HEd.; ik heb vrouwen van hoogen rang boersch en slingerende met de armen zien opkomen en heengaan; zich daarvoor te hoeden, moet ik aanprijzen: - beter zij het de eene hand aan den mantel omtrent de borst, terwijl de andere hangt, of (voor de Comedie) eenen waaijer draagt, daar omtrent, want twee regt hangende armen staat altoos leelijk, of den tip des voorschoots dragende, voor de boerin, of aan de linten van den hoed geplaatst, enz. Zoo zijn wij van zelven door den Acteur en Actrice op het Tooneel te brengen, gekomen tot het punt: hoe zich daar te gedragen, hetwelk de volgende lessen zal vervullen; - maar wij mogen ons nog zoo ras niet aan het gaan op het Tooneel onttrekken, dewijl dit niet is afgedaan, en van zelven meer ingevlochten zal voorkomen, bij de wijze van ons doen op het Tooneel; want naar gelang het karakter, moet ook den gang niet alleen geregeld zijn, maar ook naar de gemoeds gesteldheid, want de peinzende denker treedt gewisselijk langzamer, dan de driftige tijdingbrenger, N. 1.Ga naar voetnoot(*) of iemand, die iets gewigtigs te vorderen heeft, of door droefheid, radeloosheid, woede of angst gedreven wordt. Dit alles behoort wel tot ons gaan ten Tooneele, maar het is meer verknocht, aan ons doen en laten op hetzelve; wij hebben hier nu alleen, den Tooneelist op het Tooneel, zullende komen of heengaan, den weg aangewezen, die zijnen gang voor den welstand nemen moet, hetzij dan langzaam, spoedig of gematigd, de weg blijft de weg. - Wij hebben hem wenken gegeven, hoe in geheele houding daar te verschijnen; - en moeten tot slot dezer les nog alleen zeggen, dat hoe | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
steeds op welstand lettende, men natuurlijk en eenvoudig moet trachten te blijven, want men kan zeer wel, tusschen de twee uitersten in blijven en het valsche stelsel ontwapenen, dat de Acteur op het Tooneel of niets, of alles overdreven zoude moeten maken, zoo als diderot, volgens Professor engel zegt: dit is onnut, het zeggen zelve is meer overdreven, dan de stelling of de zaak, waarover het zeggen ontstaan is. Zoo treden wij dan nader tot het beeld zelve, 't welk men op het Tooneel met zich zelven moet maken, om zoo als ik reeds zeide, en ten slotte herhale, de beelden in de Schilderij te zijn. Onder dankbetuiging voor verleende aandacht, hoop ik dat mijne rede duidelijk zal geweest zijn; en Ul. den lust moge ontvonken, om mijnen arbeid gunstige aandacht te blijven verleenen. - U, WelEd. en hooggeachte Heeren! moet ik inzonderheid danken, voor uwe blijkbare aandacht, mij door uwe herhaalde tegenwoordigheid betoond; - mijne ijver tot den opbouw dezer, door uwe zorg ingerigte Schole is tot nog toe, al wat ik daar tegenstellen kan; - eenmaal hoop ik dat der zei ver nut Uwe gunstige zorg moge vergelden. Ik heb gezegd. |
|