| |
| |
| |
Hoofdstuk XI. Het vernederde prinsesje.
Veertien dagen waren voorbij gegaan en Nel begon al meer en meer aan haar nieuw leven te wennen. Daar ze werkelijk een helder verstand had en er nu goed op gelet werd, dat zij werkte, kon ze de lessen beter volgen, dan juffrouw Verbeek gedacht had en bestond er dus gegronde hoop, dat zij niet achteruit gezet zou worden. Met de meisjes kon ze het ook best vinden, behalve met Louise, die na de ontmoeting met Willem de Lange haar niet meer zetten kon en niet naliet, dit zooveel mogelijk te toonen. De vorige Zondag was een moeielijke dag voor Nel geweest. Het was heerlijk weer en al de meisjes waren uitgevraagd, zoodat zij den ganschen dag alleen
| |
| |
was geweest met juffrouw de Graaf, die van oordeel scheen te zijn, dat Nel werkelijk een naren dag moest hebben, ten minste ze was lang zoo spraakzaam en gezellig niet, als anders en had haar veel alleen gelaten, zoodat ze zich vreeselijk verveeld had. Toen had Nel een wanhopenden brief aan hare ouders geschreven, zij kon het niet uithouden, ze zou zeker ziek worden, daar moest ze nu in huis zitten met zulk prachtig weer, terwijl iedereen uit was, de juffrouw was een tyran en als hare ouders haar niet thuis haalden, liep ze weg. Met ongeduld had ze de uitwerking van dit epistel afgewacht. Den geheelen Maandag had ze uitgekeken, of niemand haar halen kwam uit deze gevangenis, want dat was het huis hier, niets meer en niets minder. Had ze gisteren niet twee keer geprobeerd stil uit te gaan en had ze niet beide keeren toevallig de juffrouw in de gang ontmoet. Gelukkig, dat ze haar hoed en mantel aan den kleerenstandaard had gehangen, om ze desnoods op straat aan te doen, want denk eens, dat de gravin haar gekleed was tegen gekomen. Den tweeden keer, toen ze van verlegenheid niet wist, waar ze blijven zou, had de juffrouw op eigenaardigen toon gezegd: ‘Nel, neem je goed uit de gang weg, je weet toch, dat het daar niet mag blijven hangen.’ Daarbij had ze haar spottend aangekeken en was er bij blijven staan om te zien, of Nellie alles wel mee naar boven nam. De Maandag ging voorbij en niemand verscheen, er kwam zelfs geen schriftelijk antwoord. In haar opgewondenheid dacht ze er niet aan, dat dit nog niet kon en toen de volgende dag eindelijk het verlangde epistel bracht, leek het Nel, alsof zij er reeds dagen op gewacht had. Haastig brak ze
| |
| |
het open, het was van haar vader en luidde als volgt:
Jou rakker,
Dacht je nu werkelijk, dat ik je thuis zou laten komen, nu je eindelijk iemand gevonden hebt, die je staat? Ik ben veel te blij met de vondst en hou veel te veel van je, om je aan dien heilzamen invloed te onttrekken. Zoolang je geen andere klachten hebt, dan dat je naar de juffrouw luisteren moet en anders de gevolgen er van dragen, blijf je, waar je bent. Waag het niet je mal dreigement van weg te loopen te volvoeren, want ik neem je niet in huis, hoor, ik breng je per keerende terug en zal dan de juffrouw vragen, je voorloopig achter slot en grendel te zetten, totdat je die kuren afgeleerd hebt. Ik heb al eens bij tante Katrien en oom Jan geïnformeerd en die zeggen, dat je het best hebt en al een boel aardiger bent geworden. Ma wilde natuurlijk dadelijk naar je toe en zal je zeker wel een brief zenden, waarin ze je van harte beklaagt, ofschoon ik haar gevraagd heb, het niet te doen. Ze was erg ontsteld door je schrijven, een vreeselijke huilbui was er het gevolg van en weg was de rust, waarvan we sedert je vertrek zoo genoten. Als je dus werkelijk om ons geeft, hou dan in 't vervolg dergelijke epistels voor je, want je maakt ons allebei overstuur en je weet, dat dit zoowel voor Ma, als voor mij heel slecht is. Die Toet brengt haar moeder nog in 't graf, dat zal je zien, ze is onlangs met de politie in aanraking geweest, omdat ze een kleinen jongen, die om een of andere reden haar drift had opgewekt, een gat in zijn hoofd geslagen had. De zaak is gesust en Toet is er met een uitbrander af- | |
| |
gekomen, omdat haar moeder het gat met zilver gestopt heeft, maar als ik er aan denk, dat ik van jou ook zoo iets had kunnen beleven, zegen ik het oogenblik, dat ik je naar Amsterdam gebracht heb. Nu, dag Nel, hou je maar goed, ik verlang er naar, je weer te zien, maar heb het gravinnetje beloofd, je vooreerst niet op te zoeken. Met een flinken zoen
Je vader.
Onder het lezen van dezen brief was Nel beurtelings rood en bleek geworden; dat had ze niet verwacht, Pa kon wel vreeselijk opspelen, maar bij slot van rekening had ze toch altijd haar eigen zin gedaan. Na die scène met haar laatste gouvernante was hij veranderd, het leek wel, alsof er toen in eens een ommekeer in hem had plaats gehad. Eerst had hij weten door te drijven, dat zij uit huis ging en nu die brief! Nel snikte het uit, ze voelde zich dood ongelukkig en van iedereen verlaten. De post had enkel dezen brief voor haar gebracht, haar moeder scheen haar dus ook al niet te willen troosten. Ze schreide zoo, dat juffrouw de Graaf, die juist langs haar kamer kwam, het hoorde en verschrikt binnentrad.
‘Maar Nel, wat is er kind, wat heb je? Slecht nieuws van huis, er is toch niemand ziek?’
Nel gaf geen antwoord en snikte steeds door, terwijl ze haar vaders brief in elkaar frommelde. Stel je voor, dat de juffrouw dien eens las!
‘Kom Nel, zeg me nu eens, waarom je zoo'n verdriet hebt, misschien kan ik je helpen.’
‘'t Is niets, Juffrouw, ik heb een brief van Pa, maar thuis is alles goed.’
| |
| |
De juffrouw keek haar meewarig aan.
‘Heb je heimwee, kindje, verlang je erg naar je ouders?’
Nel knikte van ja, dat was de beste oplossing en zij verlangde immers naar huis.
‘Is 't zoo erg? Arm kind, ik wist niet, dat je zoo aan je thuis gehecht was, ik dacht nog al, dat je nu een beetje gewend was.’
Nel werd er verlegen mee, ze voelde, dat ze onoprecht was, de juffrouw was toch wel lief en sympathiek. Ze droogde hare tranen af en zei, terwijl ze trachtte te glimlachen.:
‘'t Is nu al over, het was maar eventjes.’
‘Dat doet me pleizier, ik kan begrijpen, dat je wel eens naar huis verlangt, 't is hier zoo'n heel ander leven voor je en ik moet soms zoo bar zijn, hè? Schaam je maar niet over je tranen, ik zou het ondankbaar van je vinden, als je nooit verlangen naar huis hadt.’
Als de juffrouw zoo sprak, hield Nel dol van haar en zij nam zich voor haar best te doen. De geheele week was zij werkelijk zoo aardig en gezeggelijk, dat juffrouw de Graaf er verbaasd over was en wel vreesde, dat zij het zoo niet lang zou volhouden.
Nu was het weer Zondag en in opgewekte stemming ging Nel naar haar Tante en Oom, waar ze een prettig dagje doorbracht. Natuurlijk plaagde oom Jan haar een beetje en vroeg haar, waar ze de vorige week toch geweest was, maar Nel plaagde terug en de vroolijkheid leed er niet onder. Toen 's avonds de kleintjes naar bed waren en men gezellig rond de theetafel zat, zei eensklaps haar oom:
| |
| |
‘Nu heb ik nog een groot nieuwtje voor je, Nel, er wacht je een pretje, raad eens wat.’
‘Maar oom Jan, dat kan ik immers onmogelijk raden, toe zeg u het maar!’
‘Zou ik het haar zoo ineens zeggen, Katrien, zou ze niet te veel schrikken?’
‘Zeker, ik zou het haar maar gauw vertellen en niet zoo geheimzinnig doen, 't kind denkt anders nog, dat het iets heel bizonders is.’
‘Toe Oom,’ vleide Nel.
‘Nu dan, je moet weten, dat er in onzen kunstkring een groot liefdadigheidsfeest wordt gearrangeerd, hoe zou je het vinden mee te doen?’
‘O dol! Als wat, Oom, moet ik comedie spelen, of wat anders?’
‘Verbazend, wat zie je er aardig uit, als je je zoo opwindt, je zult een prachtig Doornroosje zijn.’
‘Doornroosje, Oom?’
‘Ja, een vriend van me heeft mooie muziek bij dat sprookje gecomponeerd, zang en orkest en nu mogen wij dat opvoeren op ons feest.’
Nel's gezichtje betrok.
‘Ik kan niet mooi zingen,’ zei ze.
‘Dat hoeft ook niet, kijk maar niet zoo sip, dat staat je niet aardig. Je hoeft niets te doen, dan je stil te houden en je te laten bewonderen in het kostuum van Doornroosje. Wij voeren het sprookje in tableaux op, de muziek wordt achter de schermen uitgevoerd, als je maar een lief snoetje trekt en een mooie houding aanneemt, heb je al gedaan, wat er
| |
| |
van je verlangd wordt. Moeder Natuur heeft voor de rest gezorgd.’
Tante Katrien keek knorrig.
‘Maar Jan, schei toch uit, maak haar toch zoo ijdel niet, ze gaat het zich nog als een verdienste aanrekenen, dat ze de frischheid der jeugd heeft en niet bepaald leelijk is. Het is gewoon bespottelijk, zooals je haar in de hoogte steekt.’
‘Niet bepaald leelijk, hum, hum.’
Nel klapte in hare handen.
‘'t Zal gewoon goddelijk zijn,’ riep ze in geestdrift.
‘En wie zou je nu wel het liefst voor prins hebben?’
Nel lachte, maar zei niets en haar tante stond met een ongeduldig gebaar op.
‘Wat een gekke vraag nu weer Jan, wat kan haar dat nu schelen. Waarom vertel je haar niet gewoon, dat Willem de Lange de rol van prins op zich zal nemen. Als Nel een mal wicht wordt, heb jij er het noodige toe bijgedragen.’
Haar man keek quasi verschrikt en greep naar zijn hoofd.
‘Gut, Katrientje, is dat schrikken! Toen je zoo opstond, dacht ik, dat ik een oorveeg kreeg. Ik zal het nooit niet weer doen, zooals Dot zegt, geef me maar een zoen.’
Hij trok zijn vrouw naar zich toe en stak haar zijn wang toe, maar deze pakte hem lachend bij zijne ooren en zei:
‘Dat kan je begrijpen, nu nog zoenen ook, beloof maar liever, dat je het kind haar hoofd niet meer op hol zult brengen, of ik stook juffrouw de Graaf op, haar toestemming te weigeren.’
| |
| |
‘O,’ riep Nel ineens verschrikt, ‘ik zal niet mogen, ik dacht er niet aan, dat de juffrouw het goed moet vinden.’
Mistroostig voegde ze er bij: ‘Had ik er mij nu maar niet op verheugd, ik weet zeker, dat ik toch niet mag.’
‘Dat zullen wij eens zien,’ troostte haar oom, ‘ik zal het haar morgen zelf gaan vragen. Zou ze me kunnen weerstaan, denk je?’ en zijne knevels opstrijkend, nam hij een krijgshaftige houding aan.
‘Als je zoo leelijk doet, zeker wel,’ antwoordde zijn vrouw, ‘maar laten we voor Nel hopen, dat de juffrouw voor overreding vatbaar is. Ik zal er voor zorgen, dat ze niet te mal gemaakt wordt, je moet maar zeggen, dat ik wel op haar letten zal.’
Zoo was Nel dan naar huis gegaan, vervuld van het heerlijke nieuwtje, waar ze nog niet over spreken mocht en den volgenden morgen, toen ze naar school was, had haar oom de juffrouw een bezoek gebracht. Eerst wilde deze er niets van weten.
‘'t Is werkelijk beter van niet, mijnheer van der Sluys, Nel is achter op school en moet hard werken om bij te blijven, het zou haar te veel afleiden.’
‘Maar mijn beste Juffrouw, ze behoeft er niets voor te leeren, alleen een enkel keertje komen repeteeren, voor costuum enz. zal ik zorgen, u zult er niets geen last van hebben.’
‘Tegen een beetje moeite zou ik niet opzien, maar ik ben bang, dat ze er aanhoudend aan denken zal.’
‘Wel neen, Nel zal wel verstandig zijn, wij zullen haar wel goed op 't hart drukken, dat ze er niets voor verwaarloozen mag.’
| |
| |
‘En dan die voortdurende omgang met jongelui, als dat maar goed voor haar is, ze is nu nog zoo'n eenvoudig meisje.’
‘Wees u daar maar niet bang voor, u weet zelf, dat ze nog een kind is, vooral wat haar geestelijke ontwikkeling betreft. Ze heeft met niemand iets uit te staan, dan met Willem de Lange en dat is een beste vent, daar sta ik voor in.’
Juffrouw de Graaf glimlachte.
‘Och, weet u, Nel is een mooi meisje en ik ben bang, dat ze haar hoofd op hol zullen brengen. Juist zoo'n onervaren ding gelooft elke vleierij, die men tegen haar zegt.’
‘Nu, mijn vrouw zal haar in dat geval wel tegengift toedienen en daarenboven blijft ze immers onder uw niet genoeg te waardeeren invloed. Ik ben verbaasd over het resultaat van den korten tijd, dien ze bij u is, het is bewonderenswaardig, zooals ze veranderd is.’
Juffrouw de Graaf lachte gevleid.
‘O, 't is wel een goed kind, au fond is het een lief meisje, alleen wat verwilderd. Zouden hare ouders het goed vinden?’
‘Ik zal zorgen, dat ze u hun toestemming zenden, dan kunt u er toch niets meer op tegen hebben.’
De juffrouw zuchtte eens.
‘U maakt het mij moeielijk te weigeren. Hoe lang duren die repetities?’
‘Eén maand maar en niet meer dan twee maal in de week. Zegt u ja?’
‘Ik zal wel moeten, maar één voorwaarde verbind ik er aan.’
| |
| |
‘Best, welke?’
‘Als Nel in dien tijd niet goed oppast, trek ik mijn toestemming in.’
‘Maar Juffrouw, hoe kan dat nu?’
‘Als het niet kan, moet u maar een ander Doornroosje zien te krijgen. Ik heb daaromtrent mijn laatste woord gesproken.’
‘Hemeltje, ik merk het al, ik zal moeten kiezen of deelen. Enfin, dat moet dan maar zoo, ik zal Nel wel goed op haar hart drukken, den boel niet in de war te sturen. Ik geloof waarachtig, dat u in staat zou zijn, zonder medelijden met ons allen, uw dreigement uit te voeren.’
‘Zeker zou ik dat.’
De heer van der Sluys trok een quasi wanhopend gezicht: ‘Die arme Nel, ze zit er onder, hoor. Nu, juffrouw de Graaf, dat is dan afgesproken.’
‘Ik wilde u nog iets vragen. Wilt u zoo goed zijn mij te laten weten, wanneer de repetities zijn, als ik er geen persoonlijk bericht van krijg, kan ik haar niet laten gaan.’
‘Ook al goed, u bent een secure, ik kan wel merken, dat u geen kunstenares is.’
‘Dat heeft u vlug gezien. Nu mijnheer van der Sluys, tot het genoegen.’
Hiermee kon oom Jan vertrekken, trotsch op zijn overwinning.
Toen Nel dien middag uit school kwam, moest ze even bij de juffrouw komen, die haar het goede nieuws mededeelde.
| |
| |
‘Maar, Nel, denk er aan, wordt je nalatig, of hoor ik, dat er op school over je te klagen valt, dan doe je niet meer mee en moet je maar zien een plaatsvervangster te vinden.’
Nel beloofde goed op te passen, ze had wel alles willen beloven, als ze maar mee mocht doen.
Dien middag aan tafel vertelde Nel blij aan de meisjes, welk heerlijk pretje haar wachtte. De goede Fietje verheugde zich met haar en ook Thea gunde het haar van harte, terwijl Lili vroeg, of ze niet ingeïnviteerd zou worden en Dien en Lien haar voor een geluksvogel verklaarden. Alleen Louise keek sip, zij had ook dolgraag meegedaan, wat een lief Doornroosje zou zij niet geweest zijn, minstens even mooi als Nel. Zoo leuk, met al die jonge artisten, die meededen. Nel was er toch eigenlijk te jong voor, wat zou dat kind een praats krijgen.
‘Weet je al, wie de prins is?’ vroeg ze.
Nel kon een zegevierend lachje niet onderdrukken.
‘Raad eens!’
‘Iemand, dien ik ken?’
Nel knikte toestemmend. Louise werd rood en zei zenuwachtig:
‘Toch niet Willem de Lange?’
Nel had lust om te trappelen van pleizier, maar ze hield zich in en zei lachend:
‘Mooi geraden, die is het juist. Spijt het je?’
Juffrouw de Graaf had tot nog toe stilzwijgend toegeluisterd, maar nu mengde zij zich in het gesprek.
‘Waarom zou haar dat spijten, Nel, doe niet zulke malle vragen en hou je wat kalm, je weet, dat ik mijn toestemming
| |
| |
voorwaardelijk gegeven heb. Eet je bord leeg, Louise, wij kunnen niet allemaal op je wachten.’
Louise zat met neergeslagen oogen zenuwachtig met haar servet te spelen. Zij had de grootste moeite om hare tranen in te houden. Zoo'n valsch schaap, om te vragen, of het haar speet, terwijl ze heel goed wist, dat ze alles wat ze bezat zou geven, om in haar plaats te zijn. Zij had toch meer recht op zoo iets, ze was bijna achttien en Nel nog geen zeventien. Al de meisjes keken haar lachend en spottend aan, ze was niet bizonder bemind en de meeste gunden haar wel eens wat. Alleen het goedhartige Fietje had medelijden met haar en zou haar graag getroost hebben.
‘Hoor je me niet, Louise, eet door, als je nog niet genoeg zelfbeheersching hebt, om je aan tafel behoorlijk te gedragen, ga dan weg, ik verkies zoo'n malle aanstellerij niet.’
Louise at langzaam haar bord leeg, tegelijk met het eten hare tranen inslikkend, terwijl juffrouw de Graaf over een ander onderwerp begon en Nel moeite had, haar zegevierend lachje te onderdrukken. Dolgraag had ze Louise nog wat geplaagd, maar toen ze eens naar juffrouw de Graaf keek, begreep ze, dat ze verstandig zou doen met te zwijgen.
Woensdagavond zou de eerste repetitie plaats hebben. Nel kon den tijd haast niet afwachten en toen ze 's middags hare lessen moest leeren en bij de juffrouw zelve opzeggen, kon ze er haar hoofd niet bijhouden. Ze haperde dan ook telkens en begon te stotteren.
‘Moet ik nu mijn toestemming al intrekken, Nellie.’
| |
| |
Nel schrok. Goede hemel, ze was er toe in staat.
‘Mag ik ze nog eens overleeren, Juffrouw, ik heb nog den tijd.’
‘Jawel, maar als je ze dan niet prompt kent, ga je niet van avond.’
Nel stopte hare vingers in de ooren en deed een wanhopende poging haar gedachte bij haar werk te houden. Eindelijk gelukte haar dit en kon ze zonder haperen alles opzeggen, wat ze voor morgen kennen moest.
‘Nu is het goed kind,’ zei de juffrouw, ‘gebruik voortaan je verstand en zet die tableaux uit je hoofd, behalve op de repetities. Ik zal bizonder op je letten, denk daaraan.’
Nel zuchtte verlicht, goddank, dat was achter den rug, nu kon ze gerust aan van avond denken.
‘Heb je al piano gestudeerd, Nel?’
‘O hemeltje, neen,’ dacht Nel en benepen antwoordde ze: ‘Nog niet, Juffrouw.’
‘Ga het dan nu dadelijk doen, je hebt nog net den tijd voor het eten en denk er aan, dat ik alles hooren kan, studeeren hoor, niet valsch spelen.’
Nel zuchtte, maar ging zwijgend naar de kamer, waar de vleugel stond. Nu had de gravin haar pas goed in haar macht, als een lam moest ze zich gedragen, of ze mocht niet meedoen en dan zouden allen weten, dat ze als een stout kind gestraft was. Ze deed erg haar best, maar toch knoeide ze nog al. Geduldig echter begon ze telkens opnieuw, zoodat juffrouw de Graaf een glimlach niet kon onderdrukken en dacht, dat het meteen een goed lesje in zelfbeheersching voor Nel was. Daarom had
| |
| |
ze juist haar toestemming gegeven, ofschoon ze anders niet voor dergelijke ontspanningen was.
Eindelijk brak de avond aan en toen Nel met haar Tante en Oom het zaaltje binnentrad, waar de repetities zouden plaats hebben, vond ze er een heel gezelschap van dames en heeren en Willem de Lange trad haar tegemoet en zei:
‘Welkom, Doornroosje, kijk eens lui, mag ik je mijn prinsesje voorstellen.’
Nel moest nu aan alle kanten handen drukken, men scheen haar niet onaardig te vinden, ten minste ze hoorde zeggen: ‘Wat een snoesje, waar heeft Jan van der Sluys dat mooie kind opgedaan? Zeg Wim, je bent een boffer, met zoo'n prinsesje.’
Nel dronk het vergif der vleierij maar al te gretig in. Was ze werkelijk zoo mooi? Dat had ze nooit geweten, ze had er buiten heelemaal niet over nagedacht, en als oom Jan zoo iets zei, dacht ze, dat hij haar een beetje plagen wilde. Maar nu scheen het toch, dat ze haar mooi vonden en oom Jan had ze hooren zeggen: ‘Nu, ik wist ook wel, wat ik deed, toen ik mijn nichtje voor Doornroosje koos.’
‘Of je,’ was het antwoord, ‘ze zal een succes zijn,’ en zoo ging het den heelen avond door, zoodat ze zich, bij het naar huis gaan, een heel ander persoontje vond, dan toen ze ging, heel wat meer waard. Tante Katrien trachtte te vergeefs haar neer te zetten, door haar te vertellen, dat die jonge menschen heel gauw opgewonden waren en dan dingen zeiden, waar ze niets van meenden. Nel liet haar kalm praten en dacht: u zegt maar wat, u vindt me ook wel mooi.
| |
| |
Sedert dien avond was ze veranderd, ze durfde het niet toonen, bang dan niet meer mee te mogen doen, ze paste wel op, hare lessen te kennen en geen aanmerkingen te verdienen, maar ze had iets zelfgenoegzaams over zich, dat niet onder woorden te brengen was en dat bij juffrouw de Graaf de wensch deed ontstaan, dat er iets gebeuren mocht, waardoor ze haar toestemming kon intrekken. Ze had er spijt van, die ooit gegeven te hebben, maar kon nu toch haar woord niet breken. Het werd er niet beter op, toen de generale repetitie voorbij was en Nel niets dan vleiende complimentjes ontvangen had. Zij was werkelijk een ideaal Doornroosje en zooals ze daar lag te slapen, omringd van bloeiende rozen, wier middelpunt ze vormde, en wonder was het niet, dat de onnadenkende toeschouwers haar hun bewondering te kennen gaven. Toch was dit heel jammer, want Nel begon te denken, dat het heel iets bijzonders was, dat ze er goed uitzag.
Dien avond, toen Gusta gerust sliep en zij dus onbespied was, bekeek ze zich lang in den spiegel, hare krullen om zich heen drapeerend en daarbij aan al die menschen denkend, die haar zoo mooi hadden gevonden.
Den volgenden dag had het feest plaats en het succes was volkomen. Men had geen woorden genoeg om alles te prijzen en het prinsesje kreeg ruim haar deel in den lof. In het voorjaar zou er weer een feest plaats hebben en zij werd uitgenoodigd, het ook dan weer te helpen opluisteren.
In haar opgewondenheid vertelde zij dit dadelijk aan juffrouw de Graaf, die ook tegenwoordig was, ze vroeg
| |
| |
niet, of ze mocht, ze zei eenvoudig, dat ze dan weer meedeed. Juffrouw de Graaf antwoordde hierop niet, maar zei haar, dat zij nu vlug haar mantel moest halen, het rijtuig wachtte.
Haar mantel halen? Moest ze dan mee naar huis, mocht ze dan niet op het souper blijven?
Geen denken aan, het was al laat genoeg, het was nu mooi geweest, ze moest dadelijk mee.
Nel had moeite, niet in tranen uit te barsten, ze was opgewonden, moe en woedend op de juffrouw, verbeeld je, als een kind mee naar bed te moeten, zij, de gevierde heldin van den avond!
Er zou nog na gedanst worden en ze had al verscheidene dansen besproken.
‘Ik ga niet,’ mompelde ze.
Juffrouw de Graaf deed, alsof ze niets hoorde, het kind was in een roes, ze moest maar gauw naar bed en zelf het goed van Nel halend, kleedde ze haar warm aan en nam afscheid van het gezelschap.
Er ging een kreet van verontwaardiging op, toen de juffrouw verklaarde, dat ze met Nel naar huis ging. Wat was dat, wilde zij hun prinsesje meenemen!
Een der heeren begon te lachen en zei: ‘Grootheid en val; arm prinsesje, moet je naar bed?’
Nel voelde zich dood ongelukkig, zij had een gevoel, alsof zij uit den hemel op aarde was gevallen, ze vond, dat ze een bespottelijk figuur sloeg tegenover al die jongelui, die haar als een jonge dame behandeld hadden. Maar ze begreep, dat iedere tegenstand den toestand verergeren zou, en haar best doende, om vriendelijk te kijken, nam ze van allen afscheid.
| |
| |
‘Slaap lekker, Nel en droom prettig,’ fluisterde haar tante haar toe, terwijl Willem haar hand langer vasthield, dan noodig was en zacht zei: ‘Met jou gaat mijn genoegen ook weg, prinsesje.’
Juffrouw de Graaf hoorde deze woorden en beet zich op de lippen om niets te zeggen. Wat was het meer dan tijd, dat kind uit die omgeving weg te voeren, nooit zou ze meer toelaten, dat een van de haar toevertrouwde meisjes aan zoo iets meedeed. Zij haastte zich met Nel naar het rijtuig en was blij, toen ze veilig thuis waren. Nu was het gelukkig uit, ze begreep, dat het nog heel wat moeite kosten zou, de schadelijke gevolgen van al die dwaasheid weg te nemen, maar dat moest ze er maar voor over hebben, zij had het nooit moeten toestaan.
‘Wil je ook nog iets eten,’ vroeg ze aan Nel, die met een knorrig gezicht op den eersten stoel den besten was neergevallen.
‘Dank u,’ was het op onvriendelijken toon gegeven antwoord.
‘Ga dan maar gauw naar bed en slaap lekker, je zult wel moe zijn.’
Nel stond op, zei kortaf goeden nacht en ging naar boven, waar ze zich gekleed en al op het bed wierp en in tranen uitbarstte. Zij schaamde zich zoo, o, ze schaamde zich zoo. Maar ze zou wel eens vertellen, wat een vreeselijke tyran die juffrouw was en hoe ze altijd de meisjes maar klein hield, maar dat zij, Nel, er langer voor bedankte en hare ouders wel zou weten over te halen, haar thuis te laten komen. Of neen, beter nog, ze zou zeggen, dat ze werkelijk zoo moe was geweest en de juffrouw gevraagd
| |
| |
had, met haar naar huis te gaan, ze kon voorwenden hoofdpijn gehad te hebben. Ja, dat zou het beste zijn.
Getroost begon zij zich uit te kleeden, die Willem, wat had hij dat hartelijk gezegd: met jou gaat mijn genoegen ook weg, prinses.
Weldra lag ze te bed en sliep, doodmoe als ze was, dadelijk in, maar haar verzorgster kon zoo gauw den slaap niet vatten, ze kon het zich zelve niet vergeven, dat ze zoo zwak was geweest, om Nel aan die verleiding bloot te stellen.
|
|