| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII. Nel op school.
Toen Nellie den volgenden morgen wakker werd, vond ze Gusta al bijna gekleed.
‘Is 't al zoo laat?’ vroeg ze verschrikt.
‘Heel laat, je hebt je verslapen, de bel is al lang gegaan, maar je deedt maar of je haar niet hoorde.’
‘Ik heb heusch niks gehoord, waarom heb je me niet even geroepen?’
‘Dank je wel, zoo'n klikspaan moet haar eigen weg maar gaan, ik help je met niets meer.’
‘Ik ben geen klikspaan,’ riep Nel, uit bed springend, ‘ik heb je niet verraden.’
‘Niet verraden, en je schreeuwde als een bezetene.’
| |
| |
‘Dat kon ik niet helpen.’
‘Niet? Och kom, je hebt me met dat al een gezellig avondje bezorgd. Was de taart lekker? Je hebt zeker mijn stuk er nog bij gehad.’
‘Jassus, wat een kind ben je, wist ik, dat je weggestuurd zou worden, het speet me genoeg.’
‘Dat kan je nou wel zeggen. Die de Graaf is toch zoo'n heks, niks mag je doen, of je krijgt. Je zult het ook nog wel ondervinden, nu heeft ze nog fluweelen pootjes, maar pas op, over een paar dagen.’
‘Ik vind, dat ze me al aardig afgejakkerd heeft, als ik denk, dat ik gisteren om dezen tijd nog thuis was.’
‘Zoo, dat doet me dan plezier, want dat verdien je. Bonjour, ik ga, daar gaat de bel.’
Nellie was nog niet klaar en haastig trok zij hare kleeren aan, die daardoor niet heel netjes zaten. Ze zag, dat Gusta haar bed afgehaald had, maar dat deed ze niet, dat was meidewerk, en ze vloog naar beneden en stormde de eetkamer binnen, waar ze allen reeds aan het ontbijt vereenigd vond. Ze haastte zich naar haar plaats en liet de deur wijd achter zich open staan.
‘Goedenmorgen Nellie.’
Nel kleurde, ze had zoo'n haast, dat zij er niet aan gedacht had, iemand goedenmorgen te zeggen.
‘Dag Juffrouw,’ stotterde ze en greep naar het brood.
‘Doe, als 't je blieft, de deur achter je dicht.’
Nel vloog op en trok de deur met een slag toe.
‘Wat een manieren heb je toch, kind,’ zei juffrouw de de Graaf, de deur weer openend, ‘doe die deur zachter dicht.’
| |
| |
‘Och zeur niet,’ mompelde Nelly zacht, maar dezen keer hoorde men geen slag.
De juffrouw monsterde met kritischen blik Nellie's uiterlijk.
‘Je ziet er niet erg netjes uit; voor je naar school gaat, moet je die blouse eens wat aftrekken en het split van je rok dicht maken. Ontbijt nu maar eerst. Heb je het bed afgehaald?’
‘Neen, dat is meidewerk.’
‘Zoo, vindt je. Heb je als kind nooit geleerd met twee woorden te spreken, zooals men dat noemt?’
‘Jawel, Juffrouw.’
‘Goed, doe het dan ook. Vandaag is het te laat, om je bed nog af te halen, maar morgen zal ik het je eens wijzen. Hoe kom je zoo laat?’
‘Verslapen.’
‘Met twee woordjes spreken, Baby. Heb je de bel niet gehoord? Maar dan heeft Gusta je toch zeker gewaarschuwd.’
‘Ik geloof het niet, Juffrouw.’
Juffrouw de Graaf keek Gusta eens aan, die donker rood werd.
‘Zoo, enfin, morgen zal Gusta je waarschuwen, als je soms niet van het bellen wakker wordt, niet waar Gusta?’
‘Ja, Juffrouw,’ mompelde deze.
‘Goed, ga jij je nu maar vlug klaar maken, Nel, dan breng ik je even naar school. Ik wil je zelf aan het hoofd, juffrouw Verbeek, voorstellen. De andere meisjes kunnen ook gaan.
| |
| |
Spoedig daarop waren juffrouw de Graaf en Nellie op weg.
‘Let nu goed op, waar we loopen, dan kan je om twaalf uur zelf den weg vinden. Het is beter, als je hem weet, maar erg komt 't er nog niet op aan, want Thea, Fietje, Lina en Dina gaan ook op dezelfde school. Louise en Lili gaan op de Hoogere Burgerschool voor meisjes, Gusta op het Gymnasium.’
‘Op het Gymnasium, is Gusta dan zoo knap?’
‘Gusta heeft een vlug hoofd, maar je behoeft niet zoo bizonder knap te zijn, om op het Gymnasium te komen. Hier zijn we er.’
Nog een kwartiertje en Nellie bevond zich alleen met juffrouw Verbeek, een eenigszins gezette dame met een imponeerende gestalte.
‘Zie zoo, kind, nu zal ik je eens naar je klasse brengen. Je bent zestien jaar, niet waar, maar juffrouw de Graaf zei, dat je wel wat achter zou zijn bij de andere meisjes van dien leeftijd.’
‘Dat kan best,’ antwoordde Nellie onverschillig.
Juffrouw Verbeek keek haar eens aan.
‘Dat is toch jammer, kind, je bent zoo flink uit de kluiten gewassen en dan bij jongere meisjes te moeten zitten! Maar ik durf je niet in de op één na hoogste klasse plaatsen, die zal je niet kunnen volgen, ben ik bang. In de daaraan vooraf gaande klasse zit Fietje Verkoren, je huisgenootje, laten wij het daar eens probeeren, dat is meteen gezellig voor je. Daar zitten meisjes van veertien en vijftien jaar. Je hebt toch zeker al drie talen geleerd?’
| |
| |
‘O ja, al lang.’
‘Zoo, al lang, dat valt me mee, dan zal je er zeker wel kunnen volgen, misschien kan ik je zelfs wel hooger plaatsen, wij zullen eens zien, hoe het gaat. Ga maar mee.’
Toen juffrouw Verbeek, gevolgd door Nellie, de klasse binnenkwam, was het eensklaps doodstil en veertien paar nieuwsgierige oogen werden op Nel gevestigd.
‘Wat een groot meisje,’ hoorde ze zeggen, ‘moet die bij ons zitten.’
‘Zeker geen licht,’ was het antwoord.
‘Niet praten, meisjes. Hier is een nieuwe leerling, juffrouw van Dalen, wilt u haar een plaatsje geven? Waar bent u mee bezig? Aha, algemeene geschiedenis, weet je daar nog al wat van, Nellie?’
‘Niet veel, juffrouw.’
‘Misschien meer, dan je denkt, je bent in ieder geval bescheiden. Ze zal voorloopig alleen moeten zitten, want ze is de vijftiende in de klasse, niet waar? Neem maar in deze leege bank plaats en doe dan eens goed je best, kind, ik kom om twaalf uur eens hooren, hoe het gegaan is. Dag meisjes,’ en weg ruischte de statige gestalte, een groote stilte achterlatend, die echter niet van langen duur was. De meisjes begonnen te fluisteren en te gichelen en draaiden zich in alle richtingen om Nel te kunnen bekijken.
‘Ze ziet er leuk uit,’ fluisterde er een.
‘Dat wel, maar wat een lummel voor deze klasse.’
Nu richtte juffrouw van Dalen het woord tot haar.
‘Hoe heet je, meisje?’.
‘Meisje, ze houdt me zeker voor een loopmeid,’ dacht
| |
| |
Nel en zenuwachtig door al de oogen, die op haar gericht waren en in juffrouw van Dalen iemand vermoedend, die haar niet aan zou kunnen, zei ze op brutalen toon:
‘Nellie van der Sluys, oud zestien jaar en vier maanden, vader en moeder in leven, geen broers of zusters, wou u nog meer weten?’
Juffrouw van Dalen zweeg even, overbluft door dien toon, toen begon ze zenuwachtig met haar horlogeketting te spelen en antwoordde:
‘Ik vroeg je alleen, hoe je heette, meisje; ik kan wel zien, dat je nog nooit op school geweest bent, want je weet je totaal niet te gedragen. Blijf zitten, wat begin je?’
Nel had haar zitplaats verlaten en was voor de klasse gaan staan.
‘Verrek je halzen maar niet, kinderen, om mij te zien, ik zal wel even op het bankje van de juffrouw gaan staan. Gezien? Nu, hou je dan verder kalm,’ en haastig liep ze weer naar haar plaats, waar ze zenuwachtig op haar zakdoek begon te bijten.
‘Ik zal juffrouw Verbeek van je ongepast gedrag in kennis moeten stellen,’ zei juffrouw van Dalen, die van boosheid roode vlekken in haar gezicht had.
De meisjes waren rumoerig geworden.
‘Wat een type!’ riep er een.
‘Zeg, Fie, is ze bij jullie ook zoo?’ vroeg een ander.
De juffrouw sloeg met haar liniaal op den lessenaar voor zich.
‘Stilte, oogenblikkelijk, of je schrijft allemaal drie keer de heele les uit.’
Dat hielp en de rust keerde weer.
| |
| |
Nadat eenige meisjes hun geschiedenisles hadden verteld, wilde de juffrouw eens zien, wat Nellie er van wist.
‘Jou beurt, Nellie, ik hoop, dat je even vlug zult weten te antwoorden als straks. Wie was Nero?’
Nel herinnerde zich flauwtjes iets van een wreeden man, die in zijn jeugd vliegen de vleugels uittrok. Wat hij eigenlijk had uitgevoerd in zijn leven en welke plaats hij in de geschiedenis innam, daar had ze niet veel begrip van. De meisjes keken haar aan, als ze bekende er niets van te weten, wisten ze in eens, dat ze dom was. Wacht, ze moest zien de lachers op haar hand te krijgen, ze moest er zich met een grapje uitredden.
‘Ach, Juffrouw,’ zei ze zoetjes, ‘laten wij de dooden met rust laten.’
Groote hilariteit natuurlijk, zelfs de juffrouw kon een glimlach niet onderdrukken.
‘Dat is wel grappig geantwoord, maar nu in ernst, wat weet je van Nero?’
Nel beet op haar zakdoek.
‘Al sloeg je me dood, ik weet er niks van,’ dacht ze.
‘Kom, Nellie,’ moedigde de juffrouw aan, ‘Nero was immers een Romeinsch keizer, bekend om zijn wreedheid.’
Weer trok Nel haar liefste gezichtje.
‘Dat is ook zoo, Juffrouw, maar daarom wil ik er juist liever over zwijgen, men mag van de dooden geen kwaad spreken.’
Nu ging het gelach letterlijk in gebrul over en de juffrouw, die zelf moeite had ernstig te blijven, deed vergeefsche pogingen om de rust te herstellen. Er zat niets anders op, dan de meisjes te laten uitlachen. Nel zat quasie onschuldig rond te kijken.
| |
| |
‘Waarom lachen ze zoo, Juffrouw?’
Nieuw salvo van gelach.
Dat werd de juffrouw te machtig en nu werkelijk boos, zei ze tot Nel:
‘Hoor eens, meisje, als je denkt, dat de school een paardenspel is en je voor clown kunt spelen, dan vergis je je. Wie nu niet dadelijk ophoudt met lachen, gaat de deur uit en komt er vandaag niet meer in. Wat jou betreft, Nellie, ik zal juffrouw Verbeek rapporteeren, dat je niets van de algemeene geschiedenis weet en hier niet in de klasse hoort. Lachte jij daar nog, Fietje, er uit, gauw wat.’
‘Maar, Juffrouw....’
‘Geen maren, er uit zeg ik je.’
Fietje stond langzaam op en verliet de kamer. Nel keek haar verschrikt na. Dat speet haar nu, Fietje leek zoo'n goed kind.
‘Juffrouw, mag ik even weg?’ vroeg ze.
Juffrouw van Dalen keek verbaasd.
‘Nu al, de les is nog niet geëindigd, meisje.’
‘Ja, dat kan ik niet helpen, ik moet heusch weg.’
‘Ga dan maar voor dezen keer, je bent nog niet gewoon op school te zijn, maar denk er aan, dat het niet meer gebeurt.’
‘Net of dat denken iets helpen zou,’ lachte Nellie en verliet de kamer. Op de gang vond ze Fietje staan schreien. Zij ging naar haar toe.
‘Kom, Fie, 't is toch zoo erg niet, moet je daar nu om huilen. Ik kan niet helpen, dat je lachen moest.’
‘Neen, je was erg aardig, maar wat moet ik nu doen,
| |
| |
ze zei, dat ik den heelen dag niet meer in de les mocht komen, juffrouw Verbeek zal me naar huis sturen en dan is juffrouw de Graaf natuurlijk boos op me, dat vind ik 't ellendigst.’
‘Wat kan 't je schelen!’
‘Een heele boel, ze is een dot, 'k ben dol op haar en kan niet hebben, dat ze boos op me is.’
‘Wil ik vragen, of je weer binnen mag komen?’
‘Dat geeft toch niets.’
‘Ik kan 't probeeren,’ en naar binnen stapte Nel, rechtstreeks op juffrouw van Dalen aan. Deze week achteruit, je kont niet weten, wat dat rare kind in den zin had.
‘Juffrouw, mag Fietje weer binnen komen, ze kon niet helpen, dat ze lachen moest, 't was mijn schuld.’
‘Dus had ik jou eigenlijk weg moeten sturen.’
‘Ja, dat was eerlijker geweest.’
‘Zoo, vin' je dat. Ik zal haar dan maar toestaan, weer binnen te komen en omdat het de eerste dag is, dat je hier bent, zal ik jou er ook maar niet uitsturen. Roep Fie dan maar.’
‘Dat is aardig van u, nu rijst u wel 10% in mijn achting,’ en vroolijk stormde Nel naar buiten en kwam weldra met Fietje terug, die hare oogen afdrogend naar haar plaats ging.
De ochtend ging verder rustig voorbij, het nieuwtje van Nel's verschijnen was er nu wat af en deze hield zich verder kalm, daar ze het aardig van de juffrouw vond, dat ze Fietje had laten terugkomen.
Op de geschiedenisles was een rekenles gevolgd, en daarna een in 't Fransch. Nel voelde maar al te goed, dat
| |
| |
ze nog heel weinig wist, ze begreep niet, waar sommige meisjes de antwoorden vandaan haalden. Zou ze zoo dom zijn? Stel je voor, dat ze eens niet in deze klasse kon blijven en bij nog jongere meisjes zou moeten zitten. Dat zou bespottelijk zijn, dat kon niet. Om twaalf uur was juffrouw Verbeek eens komen praten met juffrouw van Dalen, maar tegen haar hadden ze niets gezegd, dan dat ze maar met Fietje naar huis moest gaan.
Naar huis, kon ze dat maar, zij kreeg eensklaps zoo'n verlangen naar hare ouders en naar haar eigen thuis, dat ze moeite had, niet te schreien. Ze boog zich over haar lessenaar en deed alsof ze iets zocht, totdat ze voelde, dat hare tranen terug gedrongen waren en steelsgewijze hare oogen afdrogend, zei ze tegen Fietje, die geduldig op haar stond te wachten: ‘Ik ben zoo klaar, doe je goed maar vast aan.’
‘Ja maar, kom je dan ook, anders zijn we zoo laat voor de koffie en dat heeft juffrouw de Graaf niet graag.’
‘Ik kom, ga maar vast, als je bang voor een standje bent.’
Wat een gezanik toch, geen minuut was je vrij, van dat je opstondt, totdat je naar bed ging, werd je gehaast en bevit. Thuis kwam ze soms een half uur, of drie kwartier te laat en dan vond ze Ma bezig haar chocolade warm te houden, of beklaagde Pa haar, omdat een of ander lekker schoteltje nu koud was geworden. Hier zag ze er tegen op, om aan de koffietafel te komen, wat zou er nu weer op haar te zeggen zijn? Fietje zou zeker vertellen, hoe ze op school geweest was, de meisjes zouden wel willen lachen, maar niet durven en juffrouw de Graaf
| |
| |
zou haar weer zoo medelijdend aankijken, dat ze een gevoel kreeg, alsof zij idioot was en zacht zeggen: Nellietje, Nellietje, wat ben je toch nog een flauw kindje.
O, ze hoorde 't al! En het gekste was, dan vond ze zichzelf een laf, flauw schaap en had ze een gevoel, alsof ze verdiende in een hoekje gezet te worden.
‘Zeg Fie,’ zei ze eensklaps tot haar kameraadje, dat maar niets had willen zeggen, omdat Nel zoo knorrig keek en dat zwijgend naast haar voortliep, ‘zul je niets van school vertellen, dat geeft natuurlijk weer gezanik.’
‘Als je 't liever niet hebt, zal ik wel niets zeggen, maar ik denk anders, dat ze 't erg leuk zouden vinden van Nero.’
‘De meisjes misschien, maar de Gravin! Hou je echt zooveel van haar, Fietje?’
‘Ja dol, jij niet?’
‘Ik vind haar nog al bedillerig.’
‘Bedillerig? Dat is ze heelemaal niet, als ze aanmerkingen maakt, zijn ze verdiend. Bedillerig, verbeeld je! Ik wou, dat je eens bij mij thuis kwam, dan zou je pas weten, wat bedillerig was.’
‘Is je Ma dan zoo lastig?’
‘Ik heb geen Ma meer,’ zei Fietje zacht, ‘eigenlijk heb ik haar nooit gekend, ze is kort na mijn geboorte gestorven. Ik heb alleen twee groote zusters en die vinden mij het ondeugendste, ongemanierdste kind van de wereld.’
‘Heb je dan ook geen Pa?’
‘Jawel, maar die heeft het vreeselijk druk. Hij geeft ook niet veel om mij, ten minste, hij bemoeit zich zelden met me. Na Ma's dood is hij zoo eenzelvig geworden,
| |
| |
zeggen ze. Mijn eigen Maatje was Pa's tweede vrouw en op het dorp hebben ze me verteld, dat de zusters altijd jaloersch op haar waren, omdat Pa zooveel van haar hield. Daarom kunnen ze mij ook niet uitstaan, begrijp je?’
‘Maar dan houdt je Pa toch zeker dol van je, als hij zooveel van je Ma hield.’
‘De zusters zeggen altijd tegen hem, dat ik de schuld van Ma's dood ben. Ma is zoo ziek geworden, toen ik geboren was en toen is ze gestorven. Hoe ik dat nu helpen kan, begrijp ik niet, maar ze zeggen 't, dus zal 't wel zoo zijn,’ zei Fietje somber.
‘En hou jij veel van je Pa?’
‘Of ik veel van hem houd, o, dol, dolveel! Daarom vind ik het juist zoo vreeselijk, dat de zusters altijd kwaad van mij vertellen en Pa tegen me opstoken. Ik ben wel eens brutaal tegen haar, maar ze plagen me ook zoo en zijn zoo onrechtvaardig tegen me. De vacanties zijn de ergste tijd van het jaar voor me.’
Fietje schreide achter haar mof.
Nel sloeg een arm om haar heen en trok haar naar zich toe.
‘Huil maar niet, Fie, je kunt het toch niet helpen.’
‘Ik ben thuis niet aardig,’ bekende Fietje, hare oogen afvegend, ‘maar dat komt, omdat ik de zusters haat!’ voegde ze er hartstochtelijk bij.
Nel's wangen gloeiden van verontwaardiging.
‘Ik geloof, dat ik ze sloeg,’ zei ze op driftigen toon.
Nu moest Fietje toch lachen.
‘Dat zou je wel laten, ze zijn zoo groot en sterk en
| |
| |
zouden het niet onder zich laten, dat verzeker ik je.’
‘Prettig dan maar voor je, dat je het grootste deel van het jaar hier bent.’
‘Ja, dat heb ik aan onzen dominee te danken. De zusters wilden mijn geheele opvoeding zelf leiden, dan hadden ze een bezigheid, begrijp je, zoo'n voorwerp om je humeur op te koelen is heerlijk. De dominee had gelukkig medelijden met me en wist Pa over te halen, mij van huis te sturen. De zusters wilden me toen naar een strenge kostschool zenden, maar weer liet Pa zich gelukkig bepraten en plaatste me hier.’
‘Vinden ze het hier dan niet streng genoeg?’
‘Wel neen, ze vinden, dat ik totaal bedorven word. O, Nel, als ik er aan denk, hoe het zijn zou, als jij eens bij mijne zusters was,’ en Fietje moest hartelijk lachen bij die gedachte.
‘Het zou best gaan, hoor,’ lachte ook Nel, ‘ik ben alleen maar bang, dat het moord en doodslag zou geven. Ik zou ze lekker de baas zijn,’ blufte ze een beetje.
‘Je kent ze niet,’ zei Fietje somber, terwijl ze aanbelde. ‘Denk er aan je voeten te vegen, als je de gang vuil maakt, moet je ze zelf aanvegen.’
‘Nu nog mooier, juffrouw de Graaf denkt zeker, dat ze een nieuw dienstmeisje gekregen heeft, bedden afhalen, de gang vegen, ik ben benieuwd, wat er nog volgen zal.’
‘Wel Nellie,’ vroeg juffrouw de Graaf, toen allen aan de koffietafel hadden plaats genomen, ‘was het nog al prettig op school?’
‘O ja, heel prettig, wij hadden bepaald pleizier, niet waar Fie?’
| |
| |
‘Ja, 't was wel gezellig van ochtend.’
‘Dat doet me pleizier, en kon je nog al volgen, Nel?’
‘'t Ging nog al, Juffrouw, ik weet het zelf zoo niet. De geschiedenis ging vooral heel goed,’ en ze keek Fie ondeugend aan.
Deze beet zich op de lippen om niet te lachen en begon haastig over iets anders te spreken.
‘Zou er iets bizonders gebeurd zijn,’ dacht juffrouw de Graaf, ‘enfin ik zal over een paar dagen wel eens gaan informeeren.’
Toen Nellie eenige dagen later uit school kwam, zei de meid, die haar opendeed, dat ze even bij de juffrouw in haar kamer moest komen.
‘Wat zou 't nu weer zijn,’ dacht Nel, ‘zeker niets goeds,’ en niet heelemaal op haar gemak deed ze de deur open en ging naar binnen.
Juffrouw de Graaf zat aan haar schrijftafel en keek eenigszins verbaasd op, toen ze de deur hoorde open gaan. Zou ze niet hebben hooren kloppen?
‘Heb je geklopt, Nellie?’
‘Neen, waarom?’
‘Je mag nooit mijn kamer binnenkomen, zonder eerst te kloppen. Ga weer naar buiten en klop dan eerst.’
‘Gut, hoe flauw, ik ben nu immers eenmaal binnen, een ander keer zal ik wel kloppen, als u daar zoo op gesteld bent.’
‘Dat is best, doe nu, wat ik je zeg.’
‘Weer naar buiten gaan?’
‘Ja.’
Nel liep driftig de kamer uit, klopte hard op de deur
| |
| |
en kwam toen haastig binnen, zonder antwoord af te wachten.
‘Je moet in 't vervolg wachten, tot ik geantwoord heb, kind.’
‘Wil ik nog eens teruggaan?’ zei Nellie rood van drift, ‘zeg het gerust, ik heb toch een gevoel, alsof ik een idioot ben, een soort van papieren paljas, u trekt aan de touwtjes en ik beweeg armen en beenen.’ Buiten adem hield ze op, terwijl ze de juffrouw uitdagend aankeek. Deze zeide niets en beantwoordde haar blik kalm, doch zoo ernstig, dat Nel zich gedwongen voelde, hare oogen neer te slaan, terwijl ze haar hoofd op de borst liet zakken. Zoo stond ze een paar minuten, ze voelde haar drift verdwijnen en een gevoel van schaamte, omdat ze zich zoo aangesteld had, bleef achter.
‘Nellie, kijk me eens aan.’
Verlegen sloeg Nel hare oogen op.
‘Ben je nu weer bedaard, kind, doe toch zoo dwaas niet, je bent driftig en meent het zoo niet, maar je moet werkelijk leeren je te beheerschen, of je wordt heel ongelukkig. In het leven zal niet iedereen zooveel geduld met je hebben, als ik. Beloof je me, je best te doen?’
‘Ik ben geen pop, ik heb een eigen wil en kan niet op ieders wenken vliegen.’
‘Dat hoeft ook niet, kind. Ik houd niet van willelooze menschen, heusch niet, maar gebruik dat sterke willetje nu eens in de goede richting. Zoo lang je bij mij in huis bent, moet je mij gehoorzamen, dat is niets buitengewoons en wanneer je je verstand gebruikt, zul je mij ook willen gehoorzamen, gebruik je wil nu eens in die richting. Begrijp je me?’
| |
| |
Nel trok hare schouders op.
Juffrouw de Graaf ging op een canapeetje zitten en trok Nel naast zich.
‘Hoor nu eens, mijn kind, op den voorgrond staat, dat je naar mij luisteren moet. Dat is een uitgemaakte zaak. Ik heb ook een wil, Nellie!’
Nel schoof onrustig op en neer.
‘Gehoorzamen moet je me dus, wees daarvan overtuigd, is het nu niet veel prettiger voor je, dat uit vrijen wil te doen, dan is immers al het slaafsche er van weg. Het is toch heel iets anders, iets te doen, omdat je het wilt, dan om er toe gedwongen te worden. Begrijp je me nu goed, Nellie?’
Nel knikte slechts.
‘Best, denk er maar eens over na, ik vertrouw, dat wij het wel eens zullen worden. Met dat al ben ik heelemaal afgedwaald van hetgeen, waarover ik je wilde spreken. Juffrouw Verbeek vindt je niet ver voor je leeftijd.’
‘Dat weet ik wel,’ mompelde Nel.
‘Ze is zelfs bang, dat je de klasse, waarin je nu zit, niet zult kunnen volgen.’
‘Moet ik naar een nog lagere klasse,’ riep Nel, opspringend.
‘Ja, ik ben bang, dat het niet anders kan.’
‘Dat doe ik niet!’ en Nel sloeg met haar vuist op een tafeltje, dat onder haar bereik stond.
‘Maar Nellie!’
‘Ik doe het niet,’ schreeuwde Nel, ‘ik verdraai het, ziedaar.’
| |
| |
Juffrouw de Graaf keek werkelijk verschrikt, ze had al heel wat beleefd en was niet voor een kleintje vervaard, maar een jong meisje zulke woorden te hooren gebruiken, dat was haar nog nooit overkomen. Ze was een beetje overbluft en wist zoo gauw niet, wat te zeggen. Toen vroeg ze eensklaps aan Nel, die woedend op haar zakdoek stond te bijten om de tranen terug te dringen, die zij voelde opkomen:
‘Was dat een aardige jongen?’
Nel liet haar zakdoek vallen en keek verbaasd de juffrouw aan.
‘Is ze gek geworden,’ dacht ze.
‘Nu, was het een aardige jongen?’
‘Welke jongen?’
‘Wel die tuinmansjongen, waarmee je zooveel omging, of was het de staljongen?’
‘Ik ging niet met een tuinmansjongen of een staljongen om.’
‘Niet? Hoe kom je dan aan die leelijke woorden, een beschaafd mensch spreekt toch zoo niet, ik dacht zeker, dat je veel in aanraking was geweest met het stalpersoneel. Hoe kom je dan aan zoo'n uitdrukking, Nel?’
Nel keek verlegen voor zich.
‘Nu?’
‘Ik weet het niet, Toet en ik vonden het aardig zoo iets te zeggen.’
‘Dus heeft Toet je dat woord geleerd?’
‘Ja, Juffrouw.’
‘Vin' je het mooi?’
‘Neen, dat niet.’
| |
| |
‘Dus je hebt je zulke uitdrukkingen aangewend, omdat Toet ze zoo leuk vond?’
‘Dat geloof ik wel, Toet vond me zoo flauw, als ik altijd zoo zoetsappig praatte.’
‘Zoo zoo, Nel, en toen was je geen papieren paljas en trok Toet niet aan de draden, is 't wel?’
Nel wist niets te antwoorden. Die juffrouw toch, ze was haar te slim af, ze had heusch gelijk, zij had dikwijls gedaan, wat Toet wilde, als ze er zelf eigenlijk niets aardigs aan vond, maar bang was, dat Toet haar flauw zou vinden en uitlachen.
Juffrouw de Graaf zag, dat ze overwonnen had en vond het geraden, de zaak nu niet door meer woorden te bederven.
‘Hoor eens, kindje,’ zei ze gemoedelijk, ‘juffrouw Verbeek heeft me zoo het een en ander verteld, waar ik wel een beetje van stond te kijken. Te eerste optreden op school was wel wat brutaal, maar ik geloof, dat daar ook al weer valsche schaamte bij in 't spel was. Je was verlegen voor de meisjes en daarom deedt je zoo, niet waar?’
Nel knikte van ja.
‘Dat dacht ik wel, we zullen daar nu maar niet verder over spreken. Wat dat plaatsen in een lagere klasse betreft, willen we eens probeeren, of we het niet samen kunnen klaarspelen, dat je de klasse, waar je nu in bent, zou kunnen volgen? Als ik aan juffrouw Verbeek vraag, het nog eens een paar maanden te probeeren en je nu en dan eens voorthelp, beloof je me dan heel goed je best te doen?’
Verheugd keek Nel op.
| |
| |
‘Ja Juffrouw,’ zei ze uit den grond van haar hart.
‘Goed dan, je bent lang niet dom, ik houd het er voor, dat wij veel kunnen inhalen, maar dan werken, hoor Nel, en niet kinderachtig doen, om de meisjes te amuseeren. Je hand er op?’
Nel sloeg toe, en juffrouw de Graaf gaf haar een kus.
‘Ik heb zoo'n idee, dat wij nog eens trotsch op je worden, kind.’
Nel kleurde van blijdschap, de juffrouw scheen haar toch niet zoo heel dom te vinden.
‘En dan alles uit vrijen wil, mijn kind, Nel wordt nog eens een lief, knap, beschaafd meisje, omdat ze dat wil.’
|
|