| |
| |
| |
[Hoofdstuk] VII. Hoe de eerste dag verliep.
Toen juffrouw de Graaf een half uur later Nelly kwam halen, vond ze haar kalm de platen van een prachtwerk bekijkend, dat op een klein tafeltje lag.
‘Zoo kind, weer in orde, zie ik, dat is goed. Mooie platen, vin' je niet?’
‘Prachtig, juffrouw,’ en Nel's oogen schitterden.
‘Hou je zooveel van platen, nu dan zal je ook wel van teekenen houden.’
‘Dol, maar enkel, als ik het alleen mag doen, les nemen vind ik afschuwelijk.’
‘Och kom, dat meen je niet. Toch wel? Nu, dan heb je niet prettig les gehad. Ga je nu eens mee naar boven,
| |
| |
dan wijs ik je je kamertje en kun je het een en ander in orde brengen.’
Nelly volgde de juffrouw naar boven, waar ze haar in de nette eenvoudige kamer bracht, die ze met Gusta Verster zou deelen. Toen zij binnentraden vonden zij Gusta voor het raam zitten, verdiept in een boek.
‘Zoo Gusta, al heelemaal klaar, dat is best, dan kun je Nelly eens wat helpen. Laat me je kast eens zien.’
Gusta stond op en deed haar kast open.
‘Die ziet er goed uit, dat heb je netjes en vlug gedaan. Maak je koffer nu ook leeg, Nelly, dan kunnen wij die sta-in-den-weg laten wegbrengen. Dag meisjes, tot straks’
‘Dag Juffrouw.’
Toen de deur achter de juffrouw gesloten was, opende Nelly haar koffer en ging er voor op den grond zitten.
‘Zou je niet eens beginnen, of dacht je dat de boel van zelf uit je koffer in de kast zou vliegen. Straks moeten we naar beneden, voor de thee.’
‘Bemoei je met je eigen zaken.’
‘Nou, ik geloof, dat jij een lievertje bent, een hapje met zoo'n wicht één kamer te moeten hebben. Ik had je nog al willen helpen.’
Nelly kreeg een kleur en antwoordde niet. Ze zuchtte eens diep en trok langzaam den handdoek weg, die over hare schatten lag uitgespreid.
‘Ben je altijd zoo lui? Je ziet er anders niet naar uit. Ik dacht, dat we nog al eens pret met je zouden hebben, je durft nog al, dunkt me.’
Nelly fleurde in eens op.
| |
[pagina t.o. 76]
[p. t.o. 76] | |
......Opende nelly haar koffer en ging er voor op den grond zitten.
| |
| |
‘Pret maken, nou, dat kan ik hoor, maar een kast inpakken, dat deed Ma altijd voor me.’ En weer zuchtte ze.
‘Ik geloof, dat je een bedorven schaap bent. Zucht toch niet, of je heele wereld op je rust. Vooruit dan maar, ik zal je helpen, anders kom je er toch nooit.’
Met Gusta's hulp, die een vlug, handig ding was, was weldra het grootste gedeelte van den inhoud van Nelly's koffer in de kast verdwenen.
Daar werd de deur opengegooid en Lili Vermeer kwam naar binnen gestapt.
‘De olifant,’ dacht Nelly.
‘Zijn jullie haast klaar, ik kom een beetje praten.’
‘Klaar nog niet, maar als je kalm op een stoel gaat zitten, mag je blijven. Maar niet rondloopen, hoor, dan dreunt de vloer zoo, dat alles in koffer en kast door elkander valt.’
‘Altijd even geestig, dat Gusje,’ verklaarde Lili en viel op een stoel neer, die werkelijk een krakend geluid liet hooren.
‘Niet waar, lieve Richard William? Als je den stoel gebroken hebt, wil je het zeker wel eerlijk aan de gravin zeggen, want ik dank er voor om hem te betalen.’
Nelly hield op met uitpakken.
‘Ik dacht, dat ze Lili heette, waarom noem je haar Richard William?’
Gusta begon te lachen.
‘Ja, dat moest je eens weten, vraag het haar zelf maar.’
Lili Vermeer wilde boos kijken, maar haar goedig gezicht leende zich daar niet best toe. Ze eindigde met zelf te lachen.
| |
| |
‘Probeer het maar eens te raden, zeggen doe ik het je niet, 't is een staatsgeheim.’
‘Wat flauw, toe Gusta, zeg jij het dan.’
‘Mag ze het weten, Li?’
‘Nou ja dan, maar ze moet beloven het niet buiten ons kringetje te brengen, dat wil ik niet, denk daar aan.’
Gusta trok een quasi ernstig gezicht en ging voor Nelly staan.
‘Petronella van der Sluys, wilt ge bij dezen plechtig beloven, nooit iets van 't geen u nu zal worden geopenbaard aan iemand te vertellen, die niet tot de pupillen van onze hooggeachte gravin behoort?’
‘Dat beloof ik,’ verklaarde Nelly nieuwsgierig.
‘Verbindt ge u tevens den dames Lili Vermeer en Augusta Verster ieder een stuk van die heerlijke chocolade te vereeren, die wij daar straks uit uw koffer gehaald hebben.’
‘Dat is afzetten, enfin, goed dan.’
‘Zijt ge bereid dit offer bij voorbaat te plengen?’
‘Vertrouw je me soms niet? Nou neem dan maar.’
‘Dan, Petronella van der Sluys, weet, dat deze bevallige jonge dame Richard William genoemd wordt, ter eere van haar slanke gestalte, wier tengerheid zich vooral uit in zeker lichaamsdeel, dat wij als volgzame onderdanen van de gravin niet verder kunnen aanduiden. Begrijpt gij mij?’
‘Geen steek er van,’ verklaarde Nel.
‘Dan zal ik mij genoodzaakt zien, een naderen uitleg te geven. Weet ge welke verkortingen men in Engeland gebruikt voor de namen Richard en William?’
‘Neen.’
| |
| |
‘Nu dan, voor Richard zegt men Dick en voor William, Bill, wat vormt dat samen?’
‘Wat eenig aardig!’ gierde Nel.
‘Ik geloof, dat ge er achter zijt, jonge dame, ge lijkt me wonderbaarlijk vlug van begrip. En die naam is aan geen onwaardige gegeven,’ en Gusta gaf de arme Richard William een stevigen klap.
‘Zeg, ben je gek, hou je handen thuis,’ riep Lili, het slachtoffer, de pijnlijke plek wrijvend.
‘Mijn beste Dicki, 't is te verleidelijk,’ en de ondeugende Gusta hief haar hand weer op.
Maar Lili was haar voor en met een vlugheid, die men niet van haar verwacht zou hebben, vloog ze op Gusta aan, die weldra op den grond lag en onder de dikke Lili naar adem snakte.
‘Help, Nel, ik stik.’
Nelly begon Lili van Gusta af te trekken en met hare stevige armen gelukte dit haar weldra.
‘Dankje, kind, tot wederdienst bereid. Laat haar nu maar los, ze zal nu wel zoet zijn, niet waar Dicki?’
Lili ging weer kalm zitten en trok haar blouse wat af.
‘Hoor eens, jullie weet, tegen Richard William heb ik niets, maar de verkorting moet er bij gedacht worden en handen thuis, hoor. Je hebt een paar stevige armen, Nel, veel gymnastie gedaan?’
‘Ook al en altijd buiten gewoond, veel sport en weinig hersenwerk, altijd zoowat gedaan, waar ik lust in had,’ blufte Nel.
‘Dat zal je hier wel afleeren, hier moet je doen, wat de gravin wil, vat je. Geen kwaad mensch anders, maar
| |
| |
een baas, hoor. Weet je nog, Li, toen in 't begin Lina Esser nooit iets lustte, en niet eten wilde?’
‘Of ik, nu eet Lientje altijd netjes mee van alles.’
‘Wat deed ze dan, toen?’ vroeg Nel, die ook lang niet van alles hield, nieuwsgierig.
‘Wel,’ zei Gusta, ‘toen Lien al twee dagen niet eten wilde, zei de gravin, dat ze ziek was en naar bed moest. Nu moet je weten, dat er hier een ziekekamer is, heel frisch, maar heel kaal en erg rustig en stil, goede eigenschappen, als je echt ziek bent, maar anders nog al saai. Nu dan, daar werd Lina naar toe gebracht, ze moest naar bed, mocht niets uitvoeren, niet lezen of zoo, kreeg zoo goed als niet te eten, enkel een of ander melkpapje, niemand mocht bij haar komen. Latour was cipier, sprak geen woord met haar, in één woord, een prettige toestand voor een mensch, dat niets mankeert. Lina verklaarde dan ook 's avonds al, dat ze beter was en eetlust had, maar de gravin zei, dat het zoo gauw niet kon en dat ze den volgenden dag stellig nog in bed moest blijven en diëet houden. Lina begon woest te huilen en werd razend driftig, ze moet met hare kussens door de kamer gegooid hebben, maar het hielp haar niets, de gravin zei, dat ze zeker koorts had, daar ze zoo opgewonden was, rust was het beste geneesmiddel in zoo'n geval, als ze niet bedaard kon zijn, moest ze er nog maar een dagje aanknoopen. Toen koos Lina eieren voor haar geld en toen ze weer beneden kwam, werd ze nog duchtig geplaagd op den koop toe, iedereen informeerde naar hare gezondheid, dat vat je.’
‘En eet ze nu alles?’ vroeg Nel benauwd.
| |
| |
‘Of ze, als ze aarzelt, vraagt de gravin of ze ziek is en dan haast ze zich het tegendeel te bewijzen. Zie zoo, klaar zijn we, ziet die kast er niet netjes uit? Daar gaat de bel voor de thee al en mijn haar zit zoo slordig. Knap je ook gauw wat op, voordat de tweede bel luidt.’
Nellie begon met een nadenkend gezicht hare krullen op te maken. Ze zou maar probeeren mee te eten van middag, al vond ze het niet lekker, ze zou niet graag zoo behandeld worden en nog bespot ook; beter dat maar te voorkomen.
Ze was juist klaar, toen de bel voor den tweeden keer luidde en samen met Gusta ging ze naar beneden, waar in het gezellig salon van juffrouw de Graaf de thee wachtte.
Nu volgde een heel prettig uurtje, er werd ongedwongen gebabbeld en de toon, die er heerschte, was openhartig en vertrouwelijk. Ieder had wat te vertellen en de juffrouw wist telkens Nellie in het gesprek te halen, zoodat zij zich niets eenzaam voelde. Zij kwam dan ook tot het besluit, dat ze het hier niets naar vond, ronduit gezegd zelfs wel prettig. Zij, die geen ander meisjesgezelschap gewoon was, dan dat van de wel vroolijke, maar grillige Toet, met wie ze eigenlijk nooit veel anders deed, dan kattenkwaad verzinnen en uitvoeren, vond iets gezelligs en verkwikkends in het gebabbel van al die meisjes en in de verhalen van hetgeen ze al zoo in de vacantie gedaan hadden. Ze begon in te zien, dat men zich heel goed amuseeren kon, zonder juist een of anderen ondeugenden streek uit te halen.
Om kwart over vijf ging de gong weer.
| |
| |
‘Al eten?’ vroeg Nellie.
‘Over een kwartiertje, lieve kind,’ antwoordde juffrouw de Graaf, ‘dit is de eerste bel pas, die waarschuwt je, dat je nog net den tijd hebt om even je handen te wasschen en na te zien, of je er niet slordig uitziet.’
‘Mijne handen zijn niet vuil, ik heb ze pas gewasschen, voor ik beneden kwam.’
‘Dat doet er niet toe, voor het eten moet je altijd even je handen wasschen, dat is gezond en frisch, ga nu maar gauw, anders kom je te laat aan tafel.’
Nellie voelde zich een soort de deur uitgeschoven en ging naar haar kamer, brommend, dat ze het gewoon bespottelijk vond, ze had toch niet in den tuin gewerkt. Toch haastte zij zich om klaar te komen en toen de etensbel weerklonk, kon ze met de anderen naar beneden gaan.
In de eetkamer vond ze juffrouw de Graaf in gesprek met een klein persoontje, met een vriendelijk, maar een beetje uitgedroogd gezichtje.
‘Een grijnzende mummie,’ dacht Nel, ‘dat is zeker de Fransche juffrouw.’
Juffrouw de Graaf nam haar bij de hand.
‘Dat is nu ons nieuw huisgenootje, Mademoiselle,’ zei ze in 't Fransch tot het kleine dametje.
‘Ah! Bonjour ma petite.’
Nellie, die verlegen werd, omdat juffrouw Latour haar door haar bril zoo scherp opnam, mompelde:
‘Dag Juffrouw.’
‘Mademoiselle Latour verstaat geen Hollandsch, je wilt
| |
| |
dus zeker wel zoo beleefd zijn, haar groet in 't Fransch te beantwoorden.’
Nellie zweeg.
‘Toe dan, kind, we moeten gaan eten.’
‘Ik kan geen Fransch spreken.’
‘Kom, dat maak je me niet wijs. In ieder geval kun je wel: Bonjour Mademoiselle, zeggen.’
‘Bonjour, Mademoiselle,’ mompelde Nel.
‘Laten wij nu aan tafel gaan. Wil je er aan denken, Nellie, dat er aan tafel altijd Fransch gesproken moet worden, uit beleefdheid voor Mademoiselle, begrijp je.’
‘Ik kan geen Fransch spreken, ik heb het nooit gedaan.’
‘Wat? Een meisje van zestien jaar, dat van haar zesde jaar af gouvernantes gehad heeft, kan geen Fransch spreken, hoe is dat nu mogelijk.’
‘Ik heb het nooit willen doen,’ bekende Nel.
‘O zoo, komt het daardoor, nu dan wordt het tijd, dat je het leert. Je verstaat het toch zeker wel een beetje, je moet maar goed luisteren en dan maar zwijgen voorloopig, want Hollandsch is verboden waar.’
Nel kneep hare lippen op elkaar en besloot geen woord te zeggen. Lam dat gezanik van die juffrouw, waar de meisjes bij waren, die zagen er net uit, of ze je altijd uitlachten. Gusta hield ze voor valsch, die kneep haar aanhoudend in haar been, zeker opdat ze schreeuwen zou en als de juffrouw naar haar keek, zag ze er uit, alsof ze van den prins geen kwaad wist. Het eten viel haar mee, lekker kalfsvleesch en princesseboontjes, het smaakte haar heerlijk.
| |
| |
‘Dat is lekker vleesch,’ zei ze eenklaps uit den grond van haar hart.
Juffrouw de Graaf begon te lachen.
‘Het doet me pleizier, dat het je zoo smaakt, maar Nellielief, je moet maar nooit iets van het eten zeggen, noch dat je het lekker, noch dat je het minder smakelijk vindt. Verbeeld je eens, dat ieder hier hare op- en aanmerkingen over het eten maakte, wat zou dat gek zijn, niet waar. En dan, kindje, je dacht er zeker niet aan, dat je geen Hollandsch mocht spreken aan tafel.’
Deze speech werd in het Fransch afgestoken en Nel begreep er de helft niet van, maar ze dacht: ik zal maar niets zeggen, anders begint ze nog eens in 't Hollandsch.
‘Morgen krijg je koud vleesch,’ fluisterde Gusta.
‘Gusta je bent opgeteekend, je fluistert,’ zei juffrouw de Graaf.
Gusta kreeg een kleur en keek boos voor zich. Ze was kwaad op Nel, alsof die het helpen kon, dat ze tegen haar gefluisterd had. Een poosje hield ze zich in, maar toen kreeg haar boosheid de overhand en gaf ze Nel zoo'n vinnige kneep, dat deze met een schreeuw overeind vloog.
‘Nellie, wat mankeert je?’
‘Ik schrok zoo,’ en Nel wreef over haar pijnlijk been.
‘Waarvan?’
Nel zweeg, ze wist niet, wat ze zeggen zou, ze wilde niet graag klikken en ze moest toch een reden opgeven, waarom ze zoo gegild had. Doch mademoiselle Latour had alles gezien en vertelde nu aan juffrouw de
| |
| |
Graaf, hoe valsch Gusta haar buurmeisje geknepen had.
Juffrouw de Graaf keek heel boos.
‘Dat je je niet schaamt, Gusta. Het is Nellie's eerste middag bij ons aan tafel en haar nu zoo verraderlijk pijn te doen. Het valsche in je daad, vind ik natuurlijk het ergste, maar daarenboven heb je weer eens een bewijs gegeven, wat een onopgevoed kind je nog bent, je zoo aan tafel te gedragen. Ga dadelijk naar de leerkamer, je bent toch klaar met eten en de taart, die ik als welkom voor Nellie besteld heb, moet je nu maar misloopen. Je komt vanavond niet meer binnen, 't is al erg genoeg, dat je ons gezellig middagmaal verstoord heb. Na het eten zal ik je wel wat werk te doen geven.’
Gusta stond langzaam op en verliet de kamer, doch niet voordat ze Nel nog eens woedend had aangekeken achter den rug van juffrouw de Graaf om.
Toen de deur achter haar gesloten was, zei deze tot Nellie:
‘Je was geschrokken kind en schreeuwde daarom zeker zoo, maar je moet je best doen, aan tafel nooit stoornis te geven, dat is zoo echt onbeschaafd, je moet nog een beetje zelfbeheersching leeren.’
Daarna hervatte zij het gesprek met de andere meisjes, trachtend Nel er in te halen, die uit haar humeur was geraakt, omdat ze ook nog een standje had opgeloopen, zooals ze het noemde. Ze keek knorrig voor zich en haar elleboog op tafel plantend, nam ze haar geliefkoosde houding aan, met het hoofd in haar hand.
Eerst trachtte juffrouw de Graaf haar hierop attent te maken, door er sterk naar te kijken. Nel merkte dit best,
| |
| |
doch deed, alsof zij het niet zag. Toen gaf ze er een zacht duwtje tegen, doch Nel deed, alsof ze niets merkte, haar humeur had de overhand, ze had moeite niet terug te duwen.
Juffrouw de Graaf belde en zei tot de daarop ververschijnende dienstbode: ‘Toe, Koosje, geef even dat kussentje aan jongejuffrouw Nellie, haar elleboog zal zoo'n pijn gaan doen.’
Met een ruk trok Nel haar arm van tafel.
‘O, 't hoeft niet, dankje,’ zei de juffrouw, en Koosje verliet lachend de kamer.
Al de meisjes begonnen te lachen en Nel had wel onder de tafel willen kruipen. Dat was toch wat al te erg, bespot te worden in tegenwoordigheid van de meid en met al die spoken rondom zich. Zou ze haar elleboog weer op tafel zetten? Ze had er wel lust in, maar durfde toch niet, wie weet, wat die juffrouw dan weer verzinnen zou, ze had zoo'n gevoel, dat ze toch altijd aan het korste eindje zou trekken. Daar zag ze een lekker stuk taart op haar bord schuiven en terwijl een zachte hand zich op de hare legde, zei een vriendelijke stem: ‘Dat is nu een traktatie ter eere van jou, Nellielief, een bewijs, hoe welkom je bent in ons kringetje. Kom, zet dat zure gezicht nu maar op zij en laten wij eens vroolijk klinken op het welzijn van ons nieuw huisgenootje.’
Nel voelde haar ontstemming wijken en hoewel geen wijn, maar slechts bier de glazen vulde, werd de vroolijkheid weldra zoo algemeen, dat zij van harte meedeed, vooral toen de juffrouw bij uitzondering toestond, dat er
| |
| |
verder Hollandsch gesproken mocht worden, omdat Nellie er anders zoo weinig aan had.
Toen Nel dien avond naar bed ging, vond ze Gusta al gerust in slaap, ten minste deze gaf geen antwoord, toen ze haar goedennacht wenschte.
|
|