| |
| |
| |
Hoofdstuk VI. Nel's aankomst in Amsterdam.
De avond voor Nellie's vertrek was aangebroken en de stemming op Villa Zomerlust was niet van de opgewekste. Mevrouw van der Sluijs had den geheelen dag afwisselend geschreid en Nel beklaagd, zoodat deze er heelemaal van overstuur was. Haar vader gevoelde zich nu eens tevreden, omdat hij dezen keer zijn wil had doorgezet en gedaan had, wat hij goed en noodig achtte, dan weer gedrukt en landerig, omdat hij het gezelschap van zijn eenig kind zou moeten missen. Hij vergat een beetje, hoe onaardig zij dikwijls was en hoeveel moeite en zorg zij hem steeds veroorzaakt had en dacht er des te meer aan, dat zij vroolijk en opgewekt kon zijn en
| |
| |
hem dikwijls amuseerde met hare dwaze invallen. Dat haar goede stemming meestal slechts zoolang duurde, als haar niets in den weg werd gelegd en dat hare dwaze invallen gewoonlijk een of ander slachtoffer eischten, daar dacht hij nu niet aan en evenmin aan de vele oogenblikken, waarop zij hem bijna een beroerte van drift op den hals gehaald had.
Nel zelf gevoelde zich het toppunt van ellende.
Het gejammer van haar moeder, de telkens herhaalde verzekering, dat zij geen rustig oogenblik meer zou hebben, als haar kind aan die afschuwelijk juffrouw was overgeleverd, maakte, dat Nel zich ook als een slachtoffer begon te beschouwen en het meer dan wreed van haar vader vond, haar zoo weg te sturen. Daarenboven zorgde Toet er wel voor, dat zij zich geen al te prettige voorstelling van haar toekomstig verblijf maakte. Sedert de logees vertrokken waren, kwam Toet meer dan ooit bij haar arme Nel, zooals ze haar noemde, om haar wat op te wekken. Dat opwekken bestond voornamelijk daarin, dat zij Nel flink opstookte tegen alles, wat deze in Amsterdam wachtte. Nel moest zich vooral niet laten bedillen, maar kalm haar wil doorzetten, dan zou die juffrouw haar toch haar zin moeten laten doen. Zoo'n mensch zou zich natuurlijk verbeelden, dat zij haar mond maar behoefde te openen, om Nel te doen vliegen op hare wenken, maar Nel moest zoo dwaas niet zijn en zich kranig houden. Toet had een vriendinnetje gehad, dat ook naar kostschool gestuurd was, maar binnen het half jaar was ze weer thuis, hoor, ze wilden haar gewoon niet langer hebben, zoo had ze opgespeeld. Dat moest
| |
| |
Nel ook maar doen, dan werd ze ook weggestuurd.
Nel zette een bedenkelijk gezicht.
Dat was toch ook niet prettig, zoo'n schande om weggestuurd te worden, dat zou ze toch eigenlijk niet graag willen.
‘Neen,’ zei Toet, ‘daar ben je ook te laf voor, dat dacht ik wel, je wilt je liever door zoo'n mensch op den kop laten zitten.’
‘Dat's gemeen gezegd,’ barstte Nel uit, ‘je weet heel goed, dat ik me niet op den kop zal laten zitten, maar ik behoef het daarom nog niet zoo bont te maken, dat ik weggestuurd word.’
‘Juist wel, dan kwam je lekker weer thuis,’ verzekerde Toet en bij het afscheidnemen fluisterde ze haar toe: ‘Wees nou niet laf, Nel, wat duivel, zoo'n mensch heeft immers niks over je te zeggen, als je niet wilt.’
Dien nacht kon Nel den slaap niet vatten. Pa had zoo lief met haar gesproken en haar zóó gevraagd, nu eens haar best te doen, om een lief meisje te worden. Hij had haar gezegd, hoeveel het hem en Ma kostte, haar te laten gaan en hoe hij hoopte, dat hij eens trotsch op haar zou kunnen zijn. Als zij juffrouw de Graaf maar gehoorzaamde, zou de rest wel van zelf gaan. Juffrouw de Graaf gehoorzamen! Daar zat juist de knoop. Nel wilde niet aan de eerste de beste gehoorzamen, had Pa dat nu maar niet gezegd; toen hij zoo lief met haar sprak, had zij zich vast voorgenomen haar best te doen, maar dat woord gehoorzamen kon ze niet uitstaan. Ze voelde zich warm worden, als zij er aan dacht, dat ze eigenlijk als een stout kind weggestuurd werd, om zoet gemaakt te worden,
| |
| |
gedrild door zoo'n vreemde snoeshaan. Pa had natuurlijk alles van haar verteld en die juffrouw verkneukelde zich er al op, die heks eens te temmen! Maar het zou haar niet meevallen, zij, Nel, zou eens toonen, wie ze was,’ en ze balde beide vuisten onder het dek, terwijl hare wangen van opgewondenheid gloeiden.
Eindelijk viel ze in slaap en toen ze den volgenden morgen bij tijds gewekt werd, was haar eerste gedachte, dat er iets vreeselijks gebeurd was, of gebeuren moest. Wat was het ook weer? O ja, ze moest weg, maar ze bedankte er voor, ze ging niet, ze stond eenvoudig niet op.
‘Nel, ben je nog niet op, kind, het is meer dan tijd,’ zei haar moeder, die een kwartier later binnenkwam, om eens te zien, of zij haar ook helpen kon.
‘Ik sta niet op,’ bromde Nel.
‘Maar kind, wat is dat nu, je moet immers naar Amsterdam vandaag.’
‘Juist en dat wil ik niet.’
‘Kom, doe zoo gek niet, Nelleke, er is nu toch niets meer aan te doen.’
‘Komen jullie nooit ontbijten,’ klonk de stem van den heer van der Sluys beneden aan de trap.
‘Ze is nog niet eens op, man!’
‘Is ze dan gek, wij hebben nog maar een half uur den tijd,’ en hij vloog de trap op en stormde driftig de kamer van zijn dochter binnen. ‘Waarachtig, ze ligt nog in bed, er uit, gauw wat,’ en driftig schudde hij haar bij een arm.
‘Au, u doet me pijn, laat me los, ik sta niet op.’
| |
| |
Haar vader wist niet, wat te doen, hij kookte van boosheid, daar liet me dat kind hem nu zoo'n gek figuur slaan tegenover die juffrouw de Graaf, in wier oogen hij toch al iets spotachtigs gelezen had, toen hij moest bekennen, dat hij zijn eigen kind geen baas was. Die gedachte maakte hem dol, zijn gezicht werd hoe langer, hoe rooder en kreeg zoo'n vreemde uitdrukking, dat zijn vrouw de angst om het hart sloeg.
‘God, Nel, je zult Pa een beroerte op het lijf jagen, sta toch op, voor dat het te laat is.’
Ook Nel was geschrokken.
‘Ga dan van de kamer, dan zal ik opstaan.’
‘Dadelijk?’ zei haar vader met schorre stem.
‘Ja heusch, maar ga dan ook weg en maak u niet zoo driftig.’
Door zijn vrouw geleid, verliet hij de kamer en toen Nel een half uur later beneden kwam, zat hij kalm te ontbijten en zag alleen nog wat bleek. Er werd niet meer over het voorgevallene gesproken, alleen zeide hij, dat ze nu met een lateren trein moesten vertrekken, want dat zij den anderen niet meer zouden kunnen halen. Er werd niet veel gesproken, mevrouw van der Sluys zat zachtjes te schreien en Nel was noch onder den indruk van den schrik, dien zij dien morgen gehad had. Zij had een oogenblik gedacht, haar vader een beroerte te zien krijgen en dan was het haar schuld geweest. Ze was toch eigenlijk slecht, en de dokter had nog onlangs gewaarschuwd, hem niet te veel op te winden.
Spoedig was nu het uur van vertrek gekomen en na zich met moeite uit de omhelzingen van haar moeder
| |
| |
te hebben losgemaakt, bevond zij zich eindelijk met haar vader alleen in een coupee en stoomde weg, een nieuw leven te gemoet. Toen zij op stoep van haar toekomstige woning stonden, voelde Nel goeden moed, het was toch wel aardig, met andere meisjes samen te zijn, doch toen zij, na van haar vader afscheid te hebben genomen en hem te hebben zien wegrijden, met juffrouw de Graaf alleen in de spreekkamer terugkeerde, voelde zij haar moed erg zakken en bevond ze zich heelemaal niet op haar gemak onder den onderzoekenden blik, die op haar gericht was. Haar verlegenheid maakte haar onhandig en er was voorloopig niets over van de brutale houding, die haar gewoonlijk kenmerkte. Integendeel, ze liet haar hoofd op de borst zakken en stond verlegen op één been te hangen. Daar voelde zij haar hand grijpen en een vriendelijke stem zei:
‘Welkom bij ons, Nelly, ik hoop van harte, dat je je hier gelukkig zult gevoelen. Ik denk, dat wij het best samen zullen kunnen vinden.’
Nel antwoordde niet, maar als juffrouw de Graaf hare gedachten had kunnen lezen, zou zij daarin niet zoo'n zekerheid omtrent dit laatste gevonden hebben. Nel dacht:
‘Daar begint ze al te kwezelen, maar mij zal ze er niet mee paaien, dank je lekker.’
Den vorigen dag zou zij dit antwoord gegeven hebben op een dergelijke vraag, meende ze, maar vreemd, nu wilden de woorden haar niet over de lippen, zij had een gevoel, dat ze zoo goed als nooit gehad had: ze durfde niet.
‘Kom nu eens een oogenblikje gezellig bij mij zitten,
| |
| |
dan kunnen wij eens praten. Doe je mantel maar af, het is hier warm. Zoo, geef me je hoed ook maar. Wat mooi krulhaar heb je, draag je dat nog maar zoo heelemaal los? Je bent immers al zestien?’
‘Daar begint het gezanik al,’ dacht Nel en zich vermannend keek ze de juffrouw aan en zei eenigszins ruw:
‘Wat komt er dat op aan.’
Juffrouw de Graaf beet zich op de lippen om niet te lachen, daar begon het paardje al te steigeren.
‘Och, het staat zoo kinderachtig, zie je, en ook wel een beetje slordig. Buiten komt dat er niet zoo op aan, dat begrijp ik wel, maar hier in de stad staat het niet heel netjes, als een groot meisje, met bijna lange rokken, met zoo'n zwierig hoofd rondloopt. Maar dat is niets, we zullen de krullen wel met een lint bij elkaar binden, dat staat heel netjes.’
‘Wel, heb je ooit,’ dacht Nel, ‘waar bemoeit ze zich mee en de juffrouw uitdagend aankijkend, zei ze:
‘Als het me staat.’
Weer glimlachte juffrouw de Graaf.
‘Nellytje, Nellytje, wat een grappig meisje ben je.’
Nel keek verbaasd.
‘Ik wou niet grappig zijn, ik meen het.’
‘Zoo, meende je het, nu ik ook, dat kan ik je verzekeren. Je hebt zeker wel een zwart lint bij je en anders zal ik er je wel een geven. Vertel me nu eens iets van thuis, dan leeren we elkaar een beetje kennen.’
Nel was wat overblufd door de wijze, waarop hare woorden werden opgevat en de juffrouw begon zoo gezellig te praten, dat zij weldra met hart en ziel in het
| |
| |
gesprek verdiept was en aan geen krullen of haarlinten meer dacht.
Toen de juffrouw dan ook na verloop van een half uur opstond en een zwart zijden lint te voorschijn haalde met de woorden: ‘Zie zoo, laat ik je nu maar in eens aan de meisjes voorstellen, zooals je er voortaan uit zult zien,’ liet ze haar zonder verder tegenstribbelen begaan, wel een beetje tot haar eigen verbazing, maar wat kon het haar ook eigenlijk schelen, dacht ze.
Daar werd aan de deur geklopt en op het ‘binnen’ van juffrouw de Graaf, stormde er een meisje van een jaar of veertien de kamer in en vloog de juffrouw om den hals.
‘Dag lieve juffrouw, hoe maakt u het, gezellig weer bij u te zijn.’
‘Dag, lieve wervelwind, nog al een prettige vacantie gehad, laat me eens zien, hoe je er uitziet. Nu 't gaat nog al.’
‘'t Was ook weer erg vervelend, Pa meestal uit, de zusters bedillerig en....’
‘Vertel me dat later maar eens, laat ik je nu maar eerst eens voorstellen aan Nelly van der Sluys, ons nieuw huisgenootje. Nelly, dat is Fietje Verkoren, veertien jaar oud en een van mijn liefste pupilletjes.’
Fietje kreeg een kleur.
‘Over die liefheid moet u Maria en Jacoba maar eens hooren. Ze hebben me een brief aan u meegegeven vol klachten, ik heb toch echt mijn best gedaan, maar ze kunnen niet velen, dat u van mij houdt en willen me altijd zwart bij u maken.’
| |
| |
‘Dat is van later zorg, kindlief, laat die huiselijke zaken nu vooreerst rusten, die interesseeren Nelly niet erg, ze kent je nog zoo weinig. Kom, de andere meisjes zijn er allemaal al, laten wij nu eens gaan koffiedrinken, dan kan ik Nelly meteen voorstellen.’
Gevolgd door de meisjes verliet ze de kamer en op hetzelfde oogenblik klonk de gong, die allen naar de eetkamer riep. Een getrappel van voeten en vijf meisjes tusschen twaalf en zeventien jaar vlogen de gang in. Op het gezicht van juffrouw de Graaf begonnen ze langzamer te loopen en bleven aan de deur staan om de juffrouw te laten binnengaan.
‘Dag meisjes,’ zei deze vriendelijk, ‘wat gezellig, dat wij nu allen weer bij elkaar zijn. Jammer dat Jet en Agaat er niet meer zijn, maar hier heb ik een nieuw vriendinnetje, dat je hun verlies een beetje vergoeden zal, Nelly van der Sluys. Kijk eens, Nelly, dit is mijn oudste pupil, Louize Hannema, ze is al zeventien en zal dus nog maar één jaartje bij ons zijn.’
Een slank blond meisje kwam naar Nelly toe en gaf haar een hand.
‘Welkom hier,’ zei ze vriendelijk.
‘Wat een stroopmenschen,’ dacht Nelly, ‘allemaal zoo lam vriendelijk.’
‘Dan volgt Gusta Verster,’ ging juffrouw de Graaf door, ‘die is net zoo oud als jij en zal ook je slaapgenootje zijn. Aan jou, Gusta, draag ik dus in 't bizonder op, Nelly terecht te helpen in den eersten tijd, als de regels van het huis enz. nog vreemd voor haar zijn.’
Ook Gusta stak Nelly een hand toe; zij keek echter
| |
| |
niet zoo vriendelijk als Louize, blijkbaar was het niet naar haar zin, een nieuw kamergenootje te krijgen. Zij had een knap, maar scherp gezichtje en haar mond had meestal een eenigszins sarcastische uitdrukking.
‘En dit is onze Lili, ze is vijftien, ook een geschikt vriendinnetje voor je.’
Lili was een buitengewoon dik meisje, met rossig haar en een sproetig teint. De uitdrukking van haar gezicht was echter zoo goedig, dat zij dadelijk sympathie inboezemde, niettegenstaande haar volslagen gebrek aan schoonheid. Lili stak haar dik, sproetig handje uit, terwijlze een paar passen naderkwam en Nel dacht: wat een olifant, de kamer dreunt als ze loopt; toch wel een goed kind, geloof ik.
‘Nu komt Thea Verhoef, die ook vijftien is en heelemaal bij mij in huis, omdat ze, helaas, geen ouders meer heeft en dan nog de tweeling Lina en Dina Esser, die pas sedert de zomervacantie bij mij zijn, omdat hare ouders toen weer naar Indië terug gingen en de benjeminnetjes van ons clubje vormen. Zij zijn pas twaalf geworden.’
Thea zag er maar zwakjes uit, een echt bloedarmoedig persoontje, wier moeder aan de tering gestorven was en wier zwakke gezondheid een bron van zorg voor juffrouw de Graaf was. Lina en Dina hadden een paar aardige Indische gezichtjes, wel wat heel donker, maar met een vroolijke uitdrukking
‘Zie zoo, meisjes, ga nu maar zitten, Nelly naast mij vooreerst, als nieuwelingetje. Van middag komt mademoiselle Latour, de Française, die mij in de huishouding en bij de opvoeding der meisjes helpt. Daar zul je dus van middag aan tafel kennis mee maken.’
| |
| |
Het gesprek werd nu algemeen en was gezellig, daar ieder wat te vertellen had van de wijze, waarop zij de vacantie had doorgebracht. Het viel Nelly op, dat niemand iets tegen haar buurvrouw zei en dat de meisjes, hoewel ieder wat te vertellen had, nooit te gelijk spraken. Alleen Lina, die tegenover Nelly zat, fluisterde even tegen Lili, haar tafelgenoot.
‘Wel Lina, ben je zoo verlangend iets te vertellen, dat je niet wachten kunt, tot Louize uitgesproken heeft? Ga je gang, wat hadt je te zeggen?’
Lina kreeg een kleur, ze had Lili ingefluisterd, dat Nel met haar elleboog op tafel zat te eten.
‘Niks juffrouw,’ antwoordde ze.
Juffrouw de Graaf had verstaan, wat ze zeide en om Nelly den eersten keer niet verlegen te maken, drong ze er niet verder op aan en zei slechts:
‘Lientje is zeker vergeten, dat fluisteren aan tafel onbeleefd is. Wij zullen het vandaag maar door de vingers zien, maar pas op hoor, anders gaat je heele weekgeld er weer aan.’
Toen schoof ze zacht Nel's arm van de tafel en legde haar uit, dat alle meisjes hetzelfde zakgeld kregen en nooit geld van huis mochten ontvangen, zoodat ze, zoolang ze hier waren, allen evenveel hadden. Werden echter enkele regels van het huis overtreden, dan kostte dit de schuldige een dubbeltje, op het zakgeld gekort. Een van die regels was, dat men aan tafel niet met zijne buren mocht fluisteren en alleen hardop aan het gesprek deelnemen. Daar wilde Nelly zeker ook wel aan denken. Nelly antwoordde, dat het haar niets schelen kon, zij
| |
| |
had niets geen behoefte om met haar buurvrouw te praten.
De meisjes begonnen te lachen en ook juffrouw de Graaf glimlachte, terwijl ze weer Nel's arm van tafel schoof.
Dat begon Nelly te vervelen, dat zachte geduw maakte haar kriebelig en met een ruk plantte ze haar arm weer op tafel.
De meisjes gichelden weer, maar de juffrouw keek ernstig.
‘Waar lachen jullie om, meisjes, vindt je het zoo aardig, dat een bijna volwassen jonge dame zich gedraagt, alsof ze van achter de koeien vandaan komt. Doe dien elleboog van tafel, Nelly.’
Nelly wilde eerst koppig blijven, maar toen hare oogen die van juffrouw de Graaf ontmoetten, kreeg ze het gevoel, dat ze gehoorzamen moest. Langzaam, onwillig, nam ze haar hand onder haar hoofd vandaan en liet ze op tafel vallen.
Een benauwende stilte heerschte. Aller oogen waren op haar gericht, het sarcastische gezicht van Gusta scheen haar uit te lachen.
‘Doe je arm van de tafel, Nelly.’
Eenigszins schuw keek Nel op. Toen kreeg haar gezicht een uitdrukking, alsof zij plotseling een besluit nam en met een bons plantte ze haar hand weer onder haar hoofd.
Een geluid van verbazing ging onder de meisjes op. Zij durfden niets zeggen, maar Lina kneep haar buurvrouw in het heen, zoodat deze nauwelijks een schreeuw kon onderdrukken en Thea beet op hare vingers, alsof zij geschrokken was.
Juffrouw de Graaf kreeg een kleur.
| |
| |
‘Nelly,’ zei ze streng, ‘het is de eerste maaltijd, die je met ons gebruikt en dus zal ik je dezen keer niet van tafel zenden, maar je begrijpt, dat ik anders van de meisjes niet kan vergen, dat zij aan tafel zitten met iemand, die zoo'n totaal gebrek aan manieren heeft. Als je werkelijk niet in staat bent, je als een jonge dame te gedragen, zal ik je den eersten tijd alleen aan een tafeltje moeten laten eten, dat zou toch een groote schande voor je zijn, niet waar. Het oproerige van je daad tegenover mij, wil ik voor het oogenblik laten rusten, je hebt nog geen goed begrip van onze verhouding, dat zal wel spoedig veranderen. Kijk me eens aan, Nelly.’
Nelly, die gedurende deze woorden voor zich had zitten staren, zenuwachtig door al de verbaasde en spotachtige oogen, die op haar gericht waren, voelde zich gedwongen hare oogleden op te slaan en de juffrouw aan te zien.
‘Doe nu je arm van tafel.’
Langzaam zonk nu de hand en nog langzamer verdween daarna de arm, maar toen eensklaps met haar hoofd op tafel vallend, barstte zij in schreien uit.
‘Ik wil hier weg,’ snikte ze.
De juffrouw legde zacht haar hand op het blonde krulhaar en zei medelijdend: ‘Nelly, Nelly, wat doe je je eigen een verdriet, waarom geef je je zoo'n moeite om onaangenaam te zijn. Ik weet zeker, dat je het niet eens prettig vindt, alleen maar een beetje valsche trots maakt je zoo. Je zult wel gauw inzien, dat ik het goed met je meen. Ziezoo, meisjes, ga nu maar naar boven om je koffers verder uit te pakken, straks breng ik Nelly ook en kan zij haar kast in orde maken. Daarna inviteer ik
| |
| |
jullie allemaal op een kopje thee in het salon, wij moeten het vandaag nog eens gezellig hebben. Morgen beginnen de scholen en daarmee de ernst van het leven. Tot straks dus.
Kom Nelly, ga jij nu maar een oogenblikje in mijn boudoir zitten, wil je wat eau de cologne? Over een half uurtje kom ik je halen, dan zal je wel weer in orde zijn.’
Toen Nelly alleen gelaten was, veegde zij hare oogen af en zuchtte eens.
‘Ik geloof, dat ze eigenlijk wel lief is,’ dacht ze, ‘'t is niets erg te doen, wat ze zegt, maar ik ben toch te oud om me als een papkind te laten behandelen. Wat zou Toet wel zeggen, als ze wist, dat ik toch toe heb moeten geven. Ik kon heusch niet anders, ze kan je zoo aankijken, dan krijg je zoo'n raar gevoel en moet wel doen, wat ze zegt. Het is lam, en al die vervelende meisjes!’ en Nel zuchtte nog eens diep.
|
|