| |
| |
| |
Hoofdstuk II. Juf's besluit.
Toen ging ze naar de leerkamer waar zij de deur nog op slot vond.
Dag Bet, mooi weertje vandaag, maar koud hè?’ zei Nel tot het dienstmeisje, dat haar opendeed.
‘Dat mag u wel zeggen,’ en Bet trok rillend hare schouders op.
Nelly hing haar hoed en mantel aan den kapstok en treuzelde hier zoo lang mee, tot zij Bet de keukendeur achter zich had hooren sluiten. Toen ging ze naar de leerkamer, waar ze de deur nog op slot vond. Zij kreeg er een kleur van, ze wist zelf niet, wat ze liever had gehad, dat de juffrouw uit haar gevangenschap verlost was, of niet. Zij draaide den sleutel om en keek verlegen naar binnen.
| |
| |
Juffrouw Klant zat aan de tafel te lezen en keek niet op, toen zij de deur hoorde opengaan.
Aarzelend bleef Nelly staan en kuchte eens, in de hoop haar aandacht te trekken, maar de juffrouw las kalm door en scheen niets van haar binnenkomst bemerkt te hebben.
Wat zou ze doen? Stil weggaan en de deur openlaten? Maar dan ging de juffrouw het zeker vertellen, zij scheen heel boos te zijn, dat ze zoo heelemaal deed, alsof zij haar niet bemerkte. Zij had er ook wel reden voor, dat moest Nelly bekennen. Neen, het zou beter zijn te trachten haar te verzoenen. Ze zou maar vragen, of Juf niet meer boos op haar wilde zijn, ze had wel 't land aan dat excuus vragen, maar ze vond zelf, dat ze dezen keer wel wat ver gegaan was. Toch aardig van haar, dat ze geen leven gemaakt had en gewacht had, tot Nelly terugkwam. Zij, Nelly, had daar niet zoo kalm blijven zitten lezen. Een tijdje geleden, toen zij weer eens een heel ondeugenden streek had uitgehaald, had Pa haar willen opsluiten op haar kamer, maar toen had zij zoo'n spectakel gemaakt, dat Ma het op haar zenuwen gekregen had en niet tot bedaren was gekomen, voordat Pa haar weer bevrijd had. Ze zou je ook lekker bedanken zich te laten opsluiten, stel je voor, een meisje van zestien jaar, ze was bijna volwassen. Schoorvoetend naderde zij de tafel, waaraan juffrouw Klant zat, gebogen over een boek, dat schijnbaar al haar aandacht in beslag nam.
‘Juffrouw,’ klonk het aarzelend.
De juffrouw verroerde zich niet.
| |
| |
‘Juffrouw, bent u nog boos?’
Geen antwoord.
‘Wilt u, als 't u blieft er niet meer aan denken, ik heb er spijt van.’
Nog altijd dezelfde stilte.
Nelly voelde, dat het bloed haar naar het hoofd steeg, zij begon haar geduld en daarmee haar goede voornemens te verliezen.
‘Lam mensch,’ mompelde ze.
Toen met haar voet op den grond stampend, barstte ze los:
‘Toe dan, bent u doof geworden, hoort u dan niet, dat ik excuus vraag?’ en toen juffrouw Klant zich nog niet bewoog, ging ze driftig voort:
‘Dan laat u het maar, het kan me niks schelen, hoor, niks, niks,’ en op een stoel neervallend, begon ze met haar hoofd op de tafel, hartstochtelijk te snikken.
Nu stond juffrouw Klant kalm op en men kon haar aanzien, dat ook zij hevig geschreid had. Zij verliet zonder verder naar haar leerling om te zien, de kamer.
Toen Nelly de deur hoorde dichtgaan, hief ze haar betraand gezicht op.
‘Ze moet het zelf maar weten,’ mompelde ze, ‘ik heb haar excuus gevraagd, dat doe ik niet licht, en als ze nu toch klikken gaat, zal ik het haar wel inpeperen, zoo'n nijdige, kleine puck,’ en hare tranen afdrogend, begon ze een deuntje te fluiten. ‘Ik ga me vlug wat wasschen, het is dadelijk etenstijd en ze behoeven niet te zien, dat ik gehuild heb.’
Maar zoo gemakkelijk ging het niet, de sporen van haar tranen te doen verdwijnen en toen mijnheer van der Sluys
| |
| |
aan tafel kwam, keek hij verwonderd naar de gezwollen oogen van zijn dochtertje en naar het opgezette gezicht van haar gouvernante.
‘Hemeltje nog toe,’ dacht hij, ‘daar is weer iets voorgevallen, ik zal er na den eten wel eens naar informeeren, maar nu eerst kalm dineeren.’
Zijn vrouw, die ook de roode oogen van haar kind opgemerkt had, nam de zaak anders op en vroeg dadelijk:
‘Maar Nel, wat scheelt er aan, waarom heb je gehuild, liefje?’
‘Dat komt er niks opaan, bemoeit u zich daar nu maar niet mee.’
‘Nu, je kunt wel wat vriendelijker antwoorden, als ik je wat vraag, kindje.’
‘Toe Ma, zeur nou niet.’
‘Maar Nelly,’ zei haar vader.
‘Och ja Pa, wat kan 't nou schelen, waarom ik gehuild heb, die Ma is zoo vervelend nieuwsgierig.’
Haar vader zuchtte eens. Hij wilde kalm dineeren, hij kon nu eenmaal geen herrie aan tafel uitstaan, maar hij zou haar straks toch eens zeggen, dat zij niet zoo tegen haar moeder zijn mocht.
Het middagmaal werd verder zwijgend gebruikt, niemand scheen lust tot praten te hebben. Mevrouw van der Sluys keek met een bedrukt gezicht naar haar knorrig dochtertje, juffrouw Klant zag er uit, of ze moeite had zich goed te houden, alleen mijnheer van der Sluys deed eenige vergeefsche pogingen om het gesprek gaande te houden, maar toen hij zag, dat het niet lukken wilde, besloot hij ook maar te zwijgen.
| |
| |
Toen men van tafel opstond, zei juffrouw Klant:
‘Mijnheer, zou ik u eens even mogen spreken.’
‘Daar zullen wij het hebben,’ dacht deze en Nelly bromde: ‘Ziezoo nu gaat ze klikken.’
‘Zeker, juffrouw, maar kan het niet een half uurtje wachten, ik rust altijd graag een beetje na den eten, weet u.’
‘Heel goed, als u mij dan maar waarschuwen wil, wanneer ik u spreken kan, van avond nog, als 't u blieft.’
‘Best, juffrouw, tot straks dan,’ en een geeuw onderdrukkend, begaf de heer van der Sluys zich naar zijn kamer, waar hij gewoon was een dutje te doen.
‘Altijd hetzelfde liedje,’ dacht de gouvernante, ‘hij is een beste man, maar gewoon te gemakzuchtig, om zich veel met de opvoeding van zijn dochter te bemoeien. Van tijd tot tijd barst hij los en daarna laat hij weer alles kalm zijn gang gaan. Mevrouw is totaal verblind door haar groote liefde voor haar kind, en ik bedank er voor, met zoo weinig steun van den kant van de ouders, mij langer voor dat ondeugende nest af te beulen. Daar komt toch nooit iets van terecht.’
Mevrouw van der Sluys had zich in een gemakstoeltje voor den haard gezet. Onrustig keek zij van tijd tot tijd naar Nelly, die zich met een boek op de sofa geworpen had. Juffrouw Klant nam een haakwerkje en ging bij de lamp zitten.
‘Ze schijnt er niet aan te denken, dat ik nog piano studeeren moet,’ dacht Nelly, ‘dat gaat goed zoo, ik zal haar niet waarschuwen, daar kan ze van op aan.’ Daarop trachtte zij zich in haar boek te verdiepen, maar het
| |
| |
boeide haar niet en hoewel ze strak op de bladzijde voor zich keek, begreep ze eigenlijk niet, wat ze las. Zij had zoo'n vervelend, onrustig gevoel over zich. ‘Mal dat ik dat lamme gevoel niet van mij af kan zetten,’ dacht ze, ‘Toet zou zeggen: je geweten plaagt je zeker, 't is om te gillen. Die Toet doet altijd, wat in haar hoofd opkomt en en heeft er nooit de minste spijt van.’
Eensklaps voelde zij haar moeders arm om hare schouders en hoorde zij haar moeders stem fluisteren: ‘Wat scheelt er toch aan, Nelleke, toe, vertel me nu eens, wat er gebeurd is.’
Dezen keer gaf zij geen onaangenaam antwoord, integendeel, ze was blij, dat ze eens praten kon, over hetgeen haar bezwaarde. Zij trok haar moeders arm om haar middel en liet haar hoofd tegen haar schouder rusten. Zoo vertelde zij alles, wat er dien middag was voorgevallen en eindigde met de woorden: ‘Nu gaat ze straks alles verklikken en maakt ze Pa natuurlijk weer zoo driftig.’
Hoewel Nelly haar verhaal fluisterend verteld had, had juffrouw Klant toch best begrepen, waarover gesproken werd, doch zij werkte kalm voort en trachtte ondertusschen wat te lezen, wat haar niet best gelukte, want ook haar was het onmogelijk haar aandacht bij haar boek te bepalen.
‘O, maar dat zal ze wel niet doen,’ zei Mevrouw van der Sluys, ‘nietwaar Juffrouw, u zal Mijnheer er wel buiten laten. Nelly heeft al gezegd, dat ze er spijt van heeft, dat moet u toch genoeg zijn.’
Nu het woord zoo rechtstreeks tot haar gericht werd, moest juffrouw Klant wel antwoorden.
‘Het spijt me, Mevrouw, dat ik uw verzoek moet weigeren,
| |
| |
maar ik zal zeer zeker Mijnheer op de hoogte brengen van Nelly's gedrag.’
‘En als ik u nu zeer dringend vraag, het niet te doen?’
‘Dan moet ik u toch een weigerend antwoord geven. Ik heb al dikwijls genoeg alles verzwegen, ik kan het zoo niet langer volhouden.’
‘Toe, ga nu als 't blieft niet weer huilen, ik vind het niets lief van u, u zult toch ook wel schuld gehad hebben. Nel doet zoo iets niet zonder reden, u hebt haar natuurlijk boos gemaakt.’
Nu werd juffrouw Klant driftig.
‘Daar hebben we het alweer, zoo ondeugend kan dat kind niet zijn, of u geeft haar gelijk.’
Zij was opgestaan, haar hand, die op de tafel steunde, trilde van opgewondenheid.
‘O, Ma,’ fluisterde Nel, kijk toch eens, precies een nijdige puck.’
‘Stil toch, Nel, als ze het eens hoorde. Pas op, je maakt me aan het lachen.’
Zoo zacht waren deze woorden niet gesproken, of de juffrouw had ze verstaan.
‘Lach gerust, Mevrouw, ik ben blij, dat u nog om uw dochter lachen kunt, er zal misschien wel eens een tijd komen, dat u enkel om haar schreien kunt.’
De toon waarop deze woorden geuit werden, was zoo ernstig, dat Mevrouw van der Sluys er door getroffen werd.
‘Hemel, u doet alsof Nelly een geboren misdadigster is,’ maar ze lachte toch niet meer.
De juffrouw was weer gaan zitten en daar juist de
| |
| |
meid het theewater binnenbracht, boog zij zich diep over haar boek, om hare tranen te verbergen en zich een houding te geven.
Nauwelijks was de deur achter het meisje gesloten, of zij werd weer geopend en de heer des huizes stond op den drempel, zich nog eenigszins uitrekkend, met één hand in zijn zak en met den anderen over zijn gezicht strijkend, om een opkomende geeuw te onderdrukken.
‘Nu, Juffrouw, als u mij dan spreken wilt, ik ben tot uw dienst. Kan het onderhoud hier plaats hebben, of moet het onder vier oogen zijn?’
‘Ik zou u graag alleen spreken, Mijnheer.’
‘Dan kan ze beter overdrijven,’ bromde Nel.
‘Hou jij je mond, als 't je blieft. Best, Juffrouw, wilt u dan maar zoo goed zijn, even mee naar mijn kamer te gaan.’
Hij liet de juffrouw passeeren en volgde haar, zich achter haar rug nog eens flink uitrekkend.
In zijn kamer gekomen, stookte hij den haard wat op, draaide de lamp wat hooger en zei:
‘Zie zoo, gaat u nu eens op uw gemak zitten en vertel mij dan eens, wat er aan scheelt.’
‘Ik heb u niets meer en niets minder te zeggen, dan dat ik zoo spoedig mogelijk denk te vertrekken.’
De heer Van der Sluys keek ernstig. Er scheen meer voorgevallen te zijn, dan hij verwacht had. Zij wilde weg, dus weer een nieuwe gouvernante zoeken, die Nel toch, op die manier had je nooit rust.
‘Kom, Juffrouw, daar zult u zich nog wel eens twee keer op bedenken. Wat is er eigenlijk voorgevallen?’
| |
| |
Nu vertelde juffrouw Klant alles, wat zij dien middag ondervonden had, van het opstel te beginnen, waarin ze beleedigd was, tot de opsluiting toe en eindigde, terwijl ze alweer haar zakdoek aan hare oogen bracht:
‘U ziet, Mijnheer, dat ik niet langer hier blijven kan, ik heb niets over Nelly te zeggen, zij ontziet zich niet, van haar meerdere lichaamskracht gebruik te maken, om mij op zij te duwen en op te sluiten. Ik zou u aanraden, haar liever een gouverneur te geven,’ voegde zij er sarkastisch bij, ‘maar dan liefst een gewezen dierentemmer. Ik ben daar nu eenmaal niet voor in de wieg gelegd.’
Een bijna onmerkbare glimlach gleed over het gezicht van haar toehoorder. Neen, voor dierentemster was ze niet bepaald geschikt, dat kleine, zenuwachtige persoontje met hare verschrikte ronde oogen. Zij had geen uiterlijk, dat ontzag inboezemde, dat moest hij bekennen, zij had ook blijkbaar heelemaal geen takt om met zijn oproerig dochtertje om te gaan.
Na eens over zijn knevel gestreken te hebben om zijn glimlach te verbergen, antwoordde hij:
‘Zie eens, Juffrouw, misschien heeft u gelijk, ik geloof ook, dat u niet tegen Nelly opgewassen bent. Maar zoudt u het niet tot de groote vacantie kunnen uithouden, dan kon ik op mijn gemak er eens over nadenken, welke maatregelen te nemen.’
‘Neen, Mijnheer, het spijt mij wel, maar mijn besluit staat vast. De kerstvacantie begint over eenige dagen en dan ga ik voor goed weg, ik zou dood gaan, als ik hier langer bleef,’ en schreiend bedekte zij haar gezicht met hare handen.
| |
| |
De heer van der Sluys zuchtte. Wat een drukte nu weer, dat gezoek naar nieuwe gouvernantes, deze was er nu nog geen vier maanden, van September af, het kind leerde niet veel op die manier ook.
Intusschen had juffrouw Klant hare tranen afgedroogd en was wat tot kalmte gekomen.
‘Als ik u een raad mag geven, Mijnheer, verwijder Nelly dan van die vreeselijke Toet van Geerlo, dat kind is haar booze geest, zoolang zij daar mee blijft omgaan, komt er niets van haar terecht.’
‘Denkt u werkelijk, dat die zoo'n slechten invloed op haar heeft?’
‘Ja, Mijnheer, werkelijk, dat kind maakt haar zoo.’
‘Nu, ze is altijd een lastig kind geweest, lang voordat ze Toet kende.’
‘Ze is een bedorven kind, zeg u dat liever. Noch u, noch Mevrouw weet haar te regeeren. Als u het werkelijk goed met haar voor hebt, stuur haar dan van huis, onder vreemden.’
‘Naar een kostschool?’
‘Ja, of bij vreemden in huis, in ieder geval uit de nabijheid van die Toet. Ik waarschuw u, dat er hier niets van haar terecht komt. U vindt het misschien brutaal van mij om zoo te spreken, maar ik meen het goed, Mijnheer.’
‘Dat geloof ik ook wel. Als u nu bedaard bent en niet meer schreit, zou ik Nel wel eens even hier willen laten komen. Ik zal Dina bellen, om haar te roepen.’
Eenige oogenblikken later verscheen Nelly met een gezicht, dat brutaal was, doordat zij hare verlegenheid
| |
| |
wilde verbergen. Haar vader had zich voorgenomen, nu eens niet driftig te worden. Hij begreep zelf wel, dat zijn fout juist daarin school, dat hij, of Gods water over Gods akker liet loopen, of in woedende drift losbarstte. Toen hij echter Nel daar zag staan, met dien uitdagenden trek om haar mond en dien brutalen oogopslag, terwijl ze hem pas weer in zoo'n moeielijkheid gebracht had, gingen alle goede voornemens op den loop, verloor hij zijn zelfbeheersching en barstte hij los:
‘Jou rakkerd, wat heb je nou weer durven doen, jou deugniet!’
Nel voelde haar verlegenheid van zich wijken. Als Pa zoo schold, werd ze ook driftig.
‘'k Heb niks gedaan, wat ik niet weer zou doen.’
‘Zeg dat nog eens, als je durft, jou....’ hijgde haar vader.
‘Nel!’ smeekte juffrouw Klant.
Nel wierp haar hoofd in den nek.
‘'k Heb niets gedaan, wat....’ maar eensklaps deinsde ze verschrikt achteruit, want haar vader was op haar toegesprongen en greep haar bij een schouder.
‘Zwijg!’ bulderde hij, terwijl hij haar zoo schudde, dat hare tanden op elkaar klapperden.
‘Mijnheer! Mijnheer dan,’ kermde de juffrouw.
Daar vloog Mevrouw naar binnen.
‘Laat haar los, man, je vermoordt haar!’
Toen liet hij Nel eensklaps los, die snikkend naar haar moeder vluchtte, en viel op een stoel neer.
‘Ga weg, allemaal en laat me met rust. Maar jij gaat het huis uit, jij zult me niet langer tergen en opwinden, op een dag blijf ik er nog eens in.’
| |
| |
Haar moeder voerde de nog steeds zenuwachtig snikkende Nelly weg, terwijl de gouvernante schuw volgde en water aandroeg, waarmee Nel's moeder haar trachtte te doen bedaren.
‘Ik heb Pa nog nooit zoo gezien, ik dacht dat hij me slaan zou,’ snikte deze. ‘Dat is allemaal Juf's schuld, die heeft hem zoo opgestookt.’
‘Ja,’ viel nu ook Mevrouw boos uit, ‘als hij een ongeluk begaan had, had u het op uw geweten.’
‘Het is maar heel goed, dat u niet lang meer last van mij zult hebben. Over een paar dagen ga ik voor goed weg.’
‘Gaat u weg?’
‘Ja en als ik het niet heelemaal mis heb, gaat Nelly naar een kostschool.’
‘Wat zegt u daar!’ gilde Mevrouw, het op haar beurt op hare zenuwen krijgend, ‘mijn kind weg, dat meende hij dus, toen hij zei, dat ze het huis uit moest. Maar ik laat je niet gaan, het zal niet gebeuren,’ en Nel naar zich toe trekkend, begon ze hevig te snikken.
‘Ik zal maar naar mijn kamer gaan,’ zei juffrouw Klant, terwijl ze dacht: is het wonder, dat het kind zoo is, met ouders, die zich zoo weinig weten te beheerschen. Ik was ook niet geschikt voor haar, ik had misschien geen goede manier om met haar om te gaan. En dan die Toet? 't Is jammer van het meisje, want ik geloof toch, dat er ook wel iets goeds in zit.
|
|