| |
| |
| |
| |
Vijftiende Hoofdstuk.
Bé gaat naar Parijs.
Olga sterkte wel langzaam aan, doch de dokter vreesde, dat ze in het koude klimaat van haar vaderland nooit weer geheel zou bijkomen. Om weer op krachten te komen zou ze eenigen tijd in het Zuiden moeten doorbrengen.
Hoe moest dat nu gaan? Voor zulk een reis was heel veel geld noodig, en als er iets was, waaraan het de familie Verhagen ontbrak, dan was het juist aan dat.
Vader wilde wel de enkele voorwerpen van waarde, die hij bezat, opofferen, maar die zouden niet half genoeg opbrengen van wat er noodig was, om twee personen naar het Zuiden te laten reizen en dan nog het verbiijf van eenige maanden in het zachte klimaat, neen er was geen sprake van, daar de middelen voor te kunnen vinden.
Toen wist Léonville raad.
Waarom zouden ze niet trouwen, dan kon hij met haar op reis gaan. Olga was nog wel niet heel sterk,
| |
| |
maar ze konden in alle stilte trouwen, zonder de minste feestelijkheid of drukte en zoodoende zou hij in de gelegenheid zijn, haar alles te verschaffen, wat voor haar herstel noodig was.
En zoo gebeurde het.
Op een helderen Februaridag had het huwelijk in alle stilte plaats en vertrok Olga met haar man naar de Riviera, waar ze hoopte weer zooveel mogelijk de oude Olly te worden.
Natuurlijk was het voor de zusjes wel een teleurstelling geweest, dat er zoo heelemaal geen feestelijkheden bij het huwelijk konden plaats hebben, ze hadden zich dat heel wat prettiger voorgesteld, doch het kon nu niet anders, het was zoo het beste voor Olly zelf en dat was 't toch maar, waar het op aan kwam.
Wat misten ze in het begin hun oudste zusje, dat vooral in den laatsten tijd de spil geweest was, waarom alles in huis gedraaid had, eerst door haar concert, toen door haar ziekte; en daarna door haar huwelijk. Toen het rijtuig wegreed, dat het jonge paar naar het station zou brengen en ze het wuiven van Olly's zakdoek sloor het open portierraam niet meer zien konden, toen had de opgewekte stemming van dien dag plaats gemaakt voor een gevoel van melancholie, dat ze geen van allen van zich konden afzetten. De kleintjes hadden zelfs bitter gehuild, omdat die nare man hun Olly meenam en ze nu voortaan niet meer bij hen zou wonen. Ze waren echter spoedig getroost door wat lekkers en de belofte, dat Olly later, als ze heelemaal beter was, wel eens zou komen logeeren, maar de andere leden van het gezin konden niet zoo gemakkelijk over het gevoel van gedruktheid heenkomen, dat zich van hen had meester gemaakt.
Daarbij kwam nog, dat, hoewel het huwelijk zon
| |
| |
der eenige feestelijkheden had plaats gehad, het toch een eigenaardige drukte had meegebracht. Olly's uitzet was in orde gebracht moeten worden, voor zoover dit in zulk een korten tijd mogelijk was en Léonville had de laatste dagen in de stad gelogeerd en was natuurlijk steeds bij zijn bruid geweest.
En nu waren ze weg en de zusjes voelden een groote leegte. Vooral Vic miste haar kamergenootje en zij, de sterke, die schreien laf vond, werd dien avond bij het naar bed gaan zoo overweldigd door haar gevoel van verlatenheid, dat ze zich op den rand van Olly's bed neerzette en met haar hoofd op het kussen, waarop den vorigen avond nog een ander hoofdje gerust had, in tranen uitbarstte.
Dat deed haar goed, zoo eens uit te huilen, dat was een weelde, die ze zich slechts zelden permitteerde.
Spoedig waren er brieven, heerlijke, opgewekte brieven, waaruit ze zagen, dat Olly het best maakte, dat ze steeds vooruit ging en dat ze genoot van alles, wat haar wederkeerende gezondheid haar toestond te genieten.
Dien winter en zomer bleven ze reizende, tegen het najaar vestigden ze zich te Parijs en van daar uit hervatte Léonville de reeks van concerten, die door zijn plotseling huwelijk was afgebroken.
Zoo woonde Olga dan in Parijs, de stad van hare droomen, zooals ze vroeger placht te zeggen, waarnaar ze altijd verlangd had en die ze gevreesd had nooit te zullen zien.
Of het leven daar voldeed aan hare verwachtingen?
Niet geheel en al.
Doch dit lag niet aan de stad, noch aan het Parijsche leven, doch aan de omstandigheden, waarin ze geplaatst was.
Toen ze pas getrouwd en met haar man naar het
| |
| |
Zuiden getrokken was, beschouwde deze dit als zijn huwelijksreis en nam volkomen vacantie, om zich geheel aan zijn vrouwtje te kunnen wijden. Doch in Parijs teruggekeerd, had het publiek weer recht op hem en eerlijk gesproken, verlangde hij zelf naar zijn kunstenaarsleven terug, hij had behoefte aan volle zalen en aan een enthousiast publiek en zijn kas had behoefte eens flink gestijfd te worden. Het gevolg hiervan was, dat Olga niet meer zooveel aan hem had, hij moest studeeren, reizen, concerteeren, en haar gezondheid liet haar niet toe, hem steeds te vergezellen. Wel genoot ze van het succes, dat hem nog steeds volgde, maar ze voelde zich dikwijls eenzaam in die groote stad en kon in de mooie appartementen, die zij bewoonden, niet die gezelligheid terugvinden, waarvan ze in de eenvoudige kamers thuis genoten had. Dat alles werkte niet gunstig op haar gestel, ze ging zichtbaar achteruit en haar man schrok soms van haar melancholiek gezichtje. Ze zat te veel alleen, daar moest verandering in komen en na eenig nadenken, deed hij Olga een voorslag, die ze gretig aannam.
Zoo ontving mijnheer Verhagen op zekeren dag een brief van zijn oudste dochter, die heel wat drukte en verrassing met zich meebracht.
Hij luidde:
Lieve Piep,
Als u dezen brief gelezen hebt, bent u misschien heel boos op me, omdat ik u een van uwe kinderen wil afpakken en misschien wel het kind, dat u op het oogenblik het meeste belang inboezemt, namelijk uw vioolgenie. Ik zou haar zoo graag bij me hebben, ik heb het nog al eenzaam, doordat Charles zooveel weg moet en zou het verrukkelijk vinden, een van de zusjes voor gezelschap te hebben. Het is een plannetje van Charles, u weet, hij stelt veel belang in Bé,
| |
| |
vindt haar zeer talentvol en denkt, dat het voor haar meteen een uitstekende gelegenheid zou zijn, om hare studiën uit te breiden. Ze zou naar het conservatorium kunnen gaan en Charles zou tusschen het op en neer trekken door, een oogje op haar studie kunnen houden. Vindt u het geen prachtig voorstel? Ik beken eerlijk, dat ik uit zuiver egoïsme zoo dolgraag hebben zou, dat ze kwam, maar het zou voor haar toch ook uitstekend zijn. Ik beloof u plechtig, dat ik niet te veel tijd van haar in beslag zal nemen, ik zal het al heerlijk vinden, haar aan de maaltijden bij mij te hebben en u begrijpt, Charles zal wel zorgen, dat ze werkt, hij beschouwt haar zoo'n beetje als zijn protégée en hoopt eer met haar in te leggen, nu hij het niet met zijn vrouwtje doen kan. U vraagt mij in uw laatsten brief, hoe het met mijn zingen gaat? Nu vadertjelief, wel wat beter, ik krijg mijn stem wel veel terug, maar zwak, en ik mag me volstrekt niet inspannen door studie. Charles wil er niets van hooren, dat ik probeer weer in het publiek te zingen, hij zegt, dat hij veel liever een gezond vrouwtje heeft, dan een zieke kunstenares, zoo'n snoes! Hij heeft gelijk, ik schijn daar nu eenmaal niet voor geschapen te zijn en ben al blij, dat ik zoo nu en dan eens voor hem zingen kan en hij het mooi vindt. Ik behoef nu geen roem meer te behalen, hij doet het voor ons beiden. Als u eens wist, hoe trotsch ik op hem ben en daarbij is hij zoo eenvoudig en steeds zoo goed voor mij. U kunt Bé gerust aan hem, aan ons toevertrouwen, wij beloven in alles ons best voor haar te doen.
Zoudt u haar aan ons willen afstaan, u zoudt er mij zoo gelukkig door maken en meteen haar welzijn bevorderen, daar ben ik zeker vas. Schrijf u me spoedig, hoe u er over denkt? U begrijpt, dat ik vreeselijk verlangend ben naar uw antwoord. Ze kan komen, zoodra het u schikt, haar kamertje hier zal gauw genoeg in orde zijn, ik zal met zooveel plezier alles voor haar klaar maken. Weet u, wat u doen moest? Haar zelf brengen. Charles heeft het te druk, om er in langen tijd aan te kunnen denken, Nederland te bezoeken en alleen laat hij mij niet graag gaan, de dokter is er trou-wens ook tegen, dat ik vooreerst naar noordelijker streken
| |
| |
ga. Het is hier nu wel niet bepaald het Zuiden, maar het klimaat is toch veel zachter, dan bij, ons.
En ik verlang zoo naar u, naar allen trouwens. Ik heb hier werkelijk een best leven en u weet, wat Charles voor mij is, maar bepaald heelemaal gelukkig zou ik pas kunnen zijn, als ik ze allemaal hier had, mijn besten Piep, mijn dappere Vic, mijn flinke Nan, mijn lieve Bé en de schattige kleintjes. Hoe maken ze het toch allen, is Lieneman nog altijd zoo'n ondeugd en Tineke zoo'n zacht poesje? Van Vic hoorde ik, dat ze aan een stuk bezig is voor de voor-jars-tentoonstelling. Het zal wel mooi worden, ik kan me niet voorstellen, dat mijn Victoire ooit ontrouw aan haar naam zou worden. Vat een voorzienden geest heeft u toch gehad, toen u haar zoo noemde. Verbeeld u, dat ik eens zoo geheeten had, wat een spotternij zou dat geweest zijn!
Dus Vadertje, u komt. U brengt Bé en schikt het met uw lessen, dat u minstens een paar daagjes blijven kunt. Laat het groote bezwaar van de familie Verhagen nu eens niet gelden, schud nu niet uw lieven bol, omdat het te veel kosten zal, dat komt terecht, Vadertje, denk daar nu eens heelemaal niet aan. Als Bé tot ons komt, zorgen we heele-maal voor haar, kleeding en alles, totdat ze zelf door haar kunst in haar onderhoud kan voorzien. Dat vindt u toch goed? Ik beschouw het toch steeds als een groote gunst, als u haar aan ons afstaat. Dag lievelingen, weest allen duizendmaal omhelsd door
Uwe Olly.
Toen mijnheer Verhagen dezen brief aan zijne dochters had voorgelezen, heerschte er een oogenblik stilte. Ze waren allen te zeer verrast, om zoo dadelijk iets te kunnen zeggen.
Vic verbrak deze stilte het eerst.
‘Wat een prachtig aanbod,’ zei ze, ‘het is een lotje uit ,de loterij voor Bé.’
‘Wat een geluksvogel,’ zuchtte Nan.
Bé zei niets en staarde voor zich uit.
| |
| |
‘En wat zegt de geluksvogel er zelf van?’ vroeg haar vader.
Bé antwoordde niet.
‘Ben je niet dol blij?’ vroeg Vic en Nan voegde er bij, haar hand op haar zusjes schouder leggend:
‘Stel je voor, B é, naar Parijs te gaan!’
Bé schudde Nan's hand van zich af.
‘Ik wil niet,’ barstte ze uit, ‘ik ga niet.’
Sprakeloos keken Vader en de zusjes naar haar.
‘Maar Bé, hoe heb ik het nu met je,’ riep Nan uit.
‘Dwaas kind,’ lachte Vic.
Doch haar vader trok haar naar zich toe en het betraand gezichtje opheffend, zei hij:
‘Daar meen je immers niets van. Je bent er een beetje van geschrokken, niet waar, maar als je er eens over nadenkt, zul je heel blij zijn met het aanbod en graag gaan, dat weet ik zeker.’
Bé schudde mismoedig het hoofd.
‘Ik wil niet van hier weg, ik wil bij u blijven en bij de zusjes. Wat kan mij Parijs schelen!’
‘Maar je zoudt naar Qlly gaan, denk je daar wel aan? Je houdt toch veel van Olly.’
‘Natuurlijk, Olly is een snoes, maar ze is er niet alleen, Charles is er ook.’
‘Wat zou dat?’
‘Ik houd niet van Charles, ik ben bang voor hem.’
‘Och kom, Bé!’
‘Heusch, ik ben bang voor hem, hij heeft zoo iets sarkastisch, ik ben doodsbenauwd voor hem, dat is de waarheid, of jullie het gelooft of niet.’
Bé's tranen waren gedroogd, maar hare wangen gloeiden en ze zag er zoo ernstig uit, dat hare zusters onder den indruk kwamen.
| |
| |
‘Wat gek,’ zei Vic, ‘vindt jij dat nou een man om bang voor te zijn, Nan?’
Nan trok een bedenkelijk gezicht.
‘Wat zal ik je zeggen, bang is een sterk woord, maar dat hij soms iets over zich heeft, waardoor je niet heelemaal op je gemak bent, dat is waar.’
‘Zie je wel,’ viel Bé in, ‘Nan voelt het ook en bij zoo'n man zou ik moeten studeeren, ik doe het niet, hoor, ik ga niet.’
‘Daarover zal ik beslissen, dunkt me,’ zei nu haar vader kalm, die al dien tijd rustig had zitten toeluisteren, zonder zich in het gesprek te mengen.
Bé keek hem verschrikt aan. Vader was zoo toegevend, dat je heelemaal vergat, dat hij Vader was en gewoon buiten hem om je gang ging, maar als hij zoo doodbedaard en ernstig met zijn meening voor den dag kwam, dan was er niet veel aan te doen, dat wist ze.
‘Moet ik dan gaan?’ vroeg ze angstig.
‘Ja kind, het zal zoo heel goed voor je studie zijn. Je hebt tot nog toe geen andere leiding dan de mijne gehad en je weet, Charles vond nu niet alles even goed, toen hij je voor het eerst hoorde.’
Bé vloog hem om den hals.
‘Doe nu niet zoo akelig nederig, Paatje, u hebt me best les gegeven en als ik niet goed speel, ligt dat natuurlijk aan mij. U bent net zoo talentvol en net zoo knap als Charles, alleen maar wat minder pedant en met uzelven ingenomen.’
Haar vader maakte zich lachend uit hare onstuimige omhelzing los.
‘Malle meid,’ zei hij, maar men kon het hem aanzien, dat hare woorden hem goed gedaan hadden.
‘Doe nu niet zoo dwaas,’ voegde hij er bij, toen hij
| |
| |
aan Bé's armen ontsnapt was, ‘laten wij nu eens verstandig met elkander praten. Je ziet toch zelf wel in, dat het een prachtige gelegenheid voor je is en dat we niet mogen nalaten, daarvan gebruik te maken. Begrijp je dat nu zelf niet?’
Bé keek neerslachtig en zei maar niets, wat ze begreep was, dat haar zaak verloren was, en dat ze zou moeten gaan.
‘Ik zal zoo hard moeten studeeren,’ mompelde ze.
‘Dat is geen bezwaar, ieder, die wat degelijks worden wil, moet daar voor werken.’
‘Ja maar, ik ben ook niet sterk, ik kan er niet tegen, net zoo min als Olga, die moest ook maar voort, of ze kon of niet en wat waren er de.....’
Een klinkende oorvijg deed haar verschrikt zwijgen.
Vic stond voor haar en keek haar heel boos aan.
‘Kijk eens naar Vader, ongevoelig nest, om hem dat te verwijten. Hij heeft Olga nooit aangedreven, het was haar eigen wil.’
Ontsteld keek Bé naar haar vader.
Deze zat met zijn hoofd op zijn hand aan tafel en zijn mond had zulk een bitter bedroefde uitdrukking, dat Bé wilde, dat ze haar tong had afgebeten, voor die woorden haar ontsnapt waren.
Ze ging naar hem toe en kuste zijn gebogen hoofd, overal waar ze maar ij kon.
‘Ik meen er niets van, lieve Paatje, het was vreesellijk slecht van me, zoo iets te zeggen, vooral omdat het niet waar is. U kondt er niets aan doen, heelemaal niets, Olly wou zelf zoo hard studeeren, wees nu niet bedroefd, u weet, dat het niet waar is.’
Haar vader zei eerst niets, doch beantwoordde hare kussen. Toen zuchtte hij.
| |
| |
‘Ik had het tegen moeten gaan, ik ben verblind geweest, maar het kind klaagde nooit.’
‘Welneen, nooit. Met mij zou onmogelijk zoo iets kunnen gebeuren, ik zou het wel zeggen, als ik moe was. Ik ben ook veel sterker, ik kan best tegen vermoeienis.’
Haar vader glimlachte om den ijver, waarmee ze hare woorden trachtte uit te wisschen.
‘'t Is goed, kindje,’ zei hij, ‘doe nu maar geen moeite meer. Wat gloeit je wang.’
Dat merkte Bé nu ook, ze had in haar verdriet over de uitwerking van hare woorden, den gevoeligen klap van Vic geheel vergeten.
Deze trok haar naar zich toe en kuste de beleedigde wang.
‘Het spijt me hoor, als ik je pijn gedaan heb, maar ik werd zoo driftig, toen ik zag, hoe je woorden Vader verdriet deden. Deed het erge pijn?’
Bé lachte eens.
‘Nu, zacht kwam hij niet aan. Moet ik al gauw gaan?’ vroeg ze toen, tot de oorzaak van dit alles terugkeerend.
| |
| |
‘Dat zullen we nog wel eens nader bespreken. Je zult zelf wel inzien, hoe goed het voor je zijn zal en ik weet zeker, dat Olly alles doen zal, wat ze kan, om het je prettig te maken.’
‘Ja, Olly wel,’ en Bé trok een gezicht, waarop duidelijk te lezen was, dat ze zich onderwierp, doch alleen, omdat ze zag, dat het haar vaders wil was.
Zoo was dan besloten, dat Bé, zoo spoedig het noodige voor haar vertrek in orde kon zijn, naar Parijs zou gaan. Dat in orde brengen van haar koffer had nog heel wat om 't lijf. Bé's garderobe was niet bizonder goed voorzien en er moest heel wat nieuws aangeschaft worden, wilde ze met een behoorlijk uitzet vertrekken. Juist omdat Olly beloofd had, voortaan voor hare kleeren te zorgen, moest ze nog al wat goed meenemen, opdat ze niet dadelijk van alles noodig zou hebben.
Eindelijk was alles in orde en de dag van vertrek aangebroken. Bé beloofde trouw te schrijven en de zusjes van al hare wederwaardigheden op de hoogte te houden. Ze was nu al wat met het denkbeeld verzoend en welgemoed vertrok ze met haar vader, die, blij zijn oudste kind terug te zullen zien en daarenboven naar zijn geliefd Parijs te gaan, een opgewekte reisgezel was. De reis op zichzelf was al prettig en interessant voor Bé, die nooit buitenslands geweest was en toen ze met Olly en Charles naar hunne apartementen reden, was Bé heel blij, dat ze Vaders zin had moeten doen en niet haar eigen dom hoofdje had kunnen volgen. De dagen, dat Vader er nog was, waren één feest. Olga vond het heerlijk, haar vader en zusje zooveel mogelijk te laten genieten. Mijnheer Verhagen kwam dan ook verrukt van zijn uitstapje thuis, en was niet uitgepraat over de hartelijkheid van Olly en Charles.
| |
| |
Twee weken later ontvingen ze den volgenden brief van Bé.
Lieve menschjes allemaal,
Misschien had je al eerder een brief van mij verwacht, maar ik ben er niet toe kunnen komen, het was zoo'n herrie-achtige tijd. Zoolang Vader er was, hebben we het dolletjes gehad, zooals hij zeker wel verteld zal hebben, maar toen hij weg was, was het uit met de pret. Charles is begonnen met een preek te houden over de verantwoordelijkheid van zulk een talent te hebben als ik (wat is het toch gemakkelijk, als je dat niet hebt) en over ernstig studeeren en aan niets anders denken, dan aan het zoo spoedig mogelijk bereiken van mijn doel. Oef, wat een mooie zin! Ik beaamde maar alles, wat kon ik anders doen, ik zit in het schuitje en moet mee varen. Zooals je weet, zou ik examen doen voor het conservatorium, maar toen Charles mij nog eens had hooren spelen, kreeg hij zin, me zelf verder te vormen en nam het kloeke besluit mij aan geen andere leiding, dan de zijne, toe te vertrouwen. Dat was nu juist, waar ik altijd bang voor was en ik opperde het bezwaar, dat hij het te druk zou hebben, maar hij zei, dat het best gaan zou. Hij kwam toch telkens thuis tusschen zijne concerten in en bleef nooit langer dan een week achtereen weg. Nu heeft hij er bepaald plezier in, mij zelf te dresseeren, zooals ik het noem, tot groote ergernis van Olly, die zegt, dat het hier een heel misplaatste uitdrukking is. Hoe of het slachtoffer zelf dat alles vindt? Wat zal ik je zeggen. Charles is zoo'n raar product, als het goed gaat, is hij erg lief, zoo lief, dat ik dan niet begrijpen kan, dat ik hem ooit niet aardig kan vinden. Maar o wee, als het niet naar mijnheers zin gaat! Dan valt hij uit, dat ik van louter schrik mijn strijkstok loslaat en ik geen boe of ba tot mijn verdediging durf zeggen. Den eersten keer volgde er van mijn kant natuurlijk een huilbui, die weer te gevolge had, dat Charles woedend de kamer uitliep en verklaarde, dat hij met zoo'n kind, dat dadelijk huilde, niet
| |
| |
kon opschieten. Dadelijk huilde, nota bene, ik was gewoon geschrokken. Ik verstond nog niet eens veel van hem, want dat geratel in het Fransch is voor mij nog veelal potjeslatijn, maar ik schrok van zijn toon en van de uitdrukking van zijn gezicht. Vader kon ook wel eens driftig worden, als ik slecht gestudeerd had, maar viel toch nooit zoo uit. Olly zocht mij te troosten en zei, dat ik het mij niet zoo moest aantrekken, want dat hij door het vele concerteeren van den laatsten tijd, zenuwachtig was en dus niet veel verdragen kon. Ik moest maar goed mijn best doen, dan zou alles wel terecht komen. Zoo vat ik de zaak dan nu ook op, ik doe werkelijk al, wat ik kan en trek mij van Charles' uitvallen maar niet veel aan, te meer, daar ze gauw voorbij zijn. Maar met dat al sta ik te trillen als een rietje, als ik merk, dat het niet lukken wil met mijn spel.
Nu moet jullie niet denken, dat ik het hier niet goed heb, want dat is zoo niet. Olly is zoo lief voor me, als 't maar kan en gaat veel met me uit. Ik moet iederen dag minstens een uur wandelen, op bevel van mijn dwingeland, en daar de dokter dat Olly ook heeft voorgeschreven, gaan de zusjes zoet samen uit. Het is een geluk dat ik Olly heb, die met mij mee kan, want hoe het anders zou moeten gaan, weet ik niet. Stel je voor, dat ik niet alleen op straat mag! Dat staat niet voor een jong meisje, denk toch eens, wat een onzin! Ik dacht, dat ik eigenlijk nog een kind was, pas veertien geworden, maar neen hoor, ik ben een jong meisje en daarop schijnt hier gepast te moeten worden, als op een heel kostbaar reliquie. Verder doe ik op Olly's verzoek mijn best een beetje elegant te loopen! Ik wou, dat je me eens zien kondt, je zoudt je een ongeluk lachen. Stel je voor: hoofd in de hoogte, borst vooruit, buik in, voeten naar buiten gedraaid, het moet allerliefst zijn om te zien. Den eersten dag, dat ik die vertooning hield, moest ik telkens stilstaan van het lachen, ik geloof, dat Olly zich toen erg over mij ge schaamd heeft. Het is ook te zot, ik denk, dat ik zóó veel op een haan moet lijken, maar Olly verklaart, dat ik het al aardig beet heb en met mijn slank figuurtje best voor een Française kan doorgaan. Waarom moet dat? Ik ben toch
| |
| |
een Hollandsch meisje en hoop dat altijd te blijven. Maar ik doe Olly plezier met die comedie en ze is zoo lief voor me, dat ik graag iets wil doen, dat ze prettig vindt. Olly zelf is de gepersonifieerde elegance geworden, ze geeft zich erg veel moeite, poetst o.a. hare nagels met een soort goedje, dat ze glimmen als spiegels en maakt een druk gebruik van cold-cream enz. Ze is beeldig gekleed en ziet er snoezig uit, dat moet ik bekennen, en ik kan er in komen, als je een man hebt, die zoo trotsch op je is, dat je dan een beetje je best doet voor je uiterlijk, maar dat ik tot een Française gedrild moet worden, dat is gewoon idioot. Nu lieve menschjes moet ik uitscheiden, ofschoon ik nog wel tot in het oneindige door zou kunnen babbelen, maar Olly heeft er al een paar keer op aangedrongen, dat ik zou gaan studeeren. Ik heb morgen les en ze is zeker bang, dat de poppen dan weer aan het dansen zullen gaan. Vat mij betreft, als ik hem maar niet zie, heb ik een gevoel, alsof alles me niets schelen kan, zoo iets van: je brave tout, le feu, le fer et Charles même, maar o wee, nauwelijks begint de les, of ik verander in een bevend hondje, bang voor de zweep zijns meesters, hier bestaande uit sarkastische aanmerkingen en booze uitvallen. Soms kan ik vreeselijk naar jullie allemaal verlangen, vreeselijk, zoo 's avonds vooral naar onze huiskamer, als vader geen les heeft en gezellig de courant zit te lezen en wij allen rond de tafel. Het is beter dat ik daar maar niet te veel aan denk, vooral niet tegen den nacht, want dan wil de slaap niet komen en ben ik den volgenden morgen niet frisch en heb hoofdpijn. Ik weet wel, dat het kinderachtig van mij is, maar wat ben ik nog anders dan een kind. Dag lief jes allemaal, vele groeten van Olly en vele kussen van
Bé
|
|