| |
| |
| |
| |
Dertiende Hoofdstuk.
Verkocht.
Eenige weken zijn voorbijgegaan. Zorgvolle weken voor de familie Verhagen. Olly verkeerde wel niet in levensgevaar, doch de koorts kwam nog steeds bij tusschenpoozen terug en verzwakte de patient, die niet veel kracht te verliezen had.
Zij zelve bleef steeds hoopvol.
Het was soms aandoenlijk te hooren, hoe ze met haar zwak stemmetje vader en zusjes moed poogde in te spreken. Die dwaze vader dacht heusch, dat ze niet meer beter zou worden.
‘Welneen, kind,’ haastte deze zich verschrikt te zeggen, ‘hoe kom je er bij!’
Olga glimlachte weemoedig.
Dan moest Vader niet zoo treurig kijken, ze zou zich zelf anders ook nog dwaze dingen in haar hoofd halen.
Haar vader lachte luid.
| |
| |
Mal kind, ze zou niet alleen beter worden, maar sterker, dan ze ooit geweest was. Zoo eens uitzieken was wel eens goed voor een mensch.
De zusjes waren allen even lief voor haar, zelfs de kleintjes hadden attenties voor hun zieke zuster. Nu eens kwam Tineke met een paar bloemen, dan weer Lientje met iets lekkers, dat dan gewoonlijk voor het grootste deel in haar eigen maag verdween. Olga had zich best in den toestand kunnen schikken, -- als ze Olga niet geweest was. Als ze maar niet dat aanhoudende verlangen gekend had naar roem, als ze maar niet die hartstochtelijke liefde voor haar kunst gehad had. En zoo ze al de hoop niet opgaf, dat ze nog eenmaal in staat zou zijn, haar vurigen wensch te bevredigen, er waren toch vele uren, waarin ze alle krachten moest inspannen, om die hoop niet te verliezen.
Dat waren de uren, volgend op het oogenblik, waarin ze, alleen zijnde, eens heel even geprobeerd had, of ze nog zingen kon.
Dan richtte ze zich in bed op, trachtte diep adem te halen, wat helaas nog altijd met pijn gepaard ging, en probeerde te zingen.
Het geluid dat dan te voorschijn kwam, was niet meer de oude, welluidende toon, het was een droevig, gebroken geluid.
Nog een poging - hetzelfde resultaat.
Dan liet ze zich in de kussens terugvallen en de wanhoop maakte zich van haar meester.
Soms lag ze zacht te snikken, met haar gezichtje in de kussens gedrukt. Dat gaf haar verlichting en gewoonlijk duurde het niet lang, voor de hoop weer in haar hart sloop. Het was nog te vroeg, ze zou haar stem wel terug krijgen, ze moest nog wat geduld hebben.
Erger was het, als geen tranen haar leed kwamen ver- | |
| |
lichten. Als ze daar neerlag, met samengeklemde handen en groote, brandende, droge oogen. Dan kwam het verlangen bij haar op, maar niet beter te worden, wat was ze zonder haar stem! Doch ook die wanhoopsbuien doorworstelde ze en na eenige uren leek het leven haar toch weer heerlijk toe, ze wou spoedig genezen, weer beneden bij Vader en de zusjes zijn.
Haar oog viel op een mooien bouquet rozen, dien morgen voor haar afgegeven.
‘Goede jongen,’ dacht ze, ‘hij is zoo aardig voor me. Nauwelijks zijn de bloemen verwelkt, of nieuwe vervangen de oude. Arme vent, hij houdt al zoo lang van me, en ik was maar altijd even vervuld van mijn kunst. Wat hoorde hij me graag zingen!’
Hier werden hare overpeinzingen afgebroken, doordat Nan haar hoofdje om de deur stak.
‘Daar is bezoek,’ riep ze vroolijk, ‘raad eens wie?’
‘Ik weet het niet.’
‘'t Is iemand, dien ik niet weet, of je wel zoo ontvangen wilt, 't is een heer,’ zei Nan, binnenkomend.
‘Toe, doe de deur in het slot en kom hier. Wie is het, toch niet Louis Verzelen?’
‘Welneen, die zou ik je toch niet voorstellen hier te ontvangen 't Is iemand anders, een goed vriend, die tusschen twee concerten nog eens gauw naar hier is gekomen, in de hoop je te mogen zien. Hij was er zoo naar over, dat hij weg had moeten gaan zonder bij je te zijn geweest, je weet wel, de dokter wilde het toen volstrekt niet hebben.’
‘Charles!’
‘Ja, Léonville, dien mag ik zeker wel bij je brengen, hij zou zoo vreeselijk teleurgesteld zijn, als hij weer weg moest, zonder je gesproken te hebben.’
Charles Léonville zou zoo dadelijk bij haar komen.
| |
| |
Wat klopte haar hart.
Geagiteerd richtte ze zich op.
‘Hoe zie ik er uit, Nan, erg vervallen? Geef me eens even een spiegeltje, dat ik mijn haar een beetje goed doe.’
Nan gaf haar een spiegeltje en een kam.
‘Doe er anders maar niet veel aan, je ziet er juist leuk uit met die verwarde krullen. Ik ga hem dan maar halen.’
Nan was al bij de deur.
‘Nanni, ziet de kamer er niet slordig uit?’
‘Neen, dat is in orde.’
Weg was Nan.
Geen vijf minuten later ging de deur weer open en kwam de violist met uitgestrekte hand op Olly toe.
‘Olly, kleintje, hoe gaat het, beter niet waar?’
Olga zei niets, ze drukte zijn hand in beide hare handen en keek hem maar aan.
‘Wat ben ik blij, je eindelijk eens te mogen spreken,’ ging hij voort, zich naast het bed neerzettend. ‘Ik heb zoo naar je verlangd.’
Olga glimlachte, een echt gelukkig lachje.
‘Vindt u me veel veranderd,’ vroeg ze.
‘Dat gaat nog al, veel veranderd is het woord niet, een beetje zwakjes zie je er uit. Wat mooie rozen, van wien heb je die?’
‘Van een vriend van me.’
‘Van een vriend? Wat is dat voor een snuiter, een goed vriend?’
Lachend knikte Olga van ja.
‘Een beste jongen, hij stuurt me telkens bloemen.’
Léonville boog zich eenigszins over haar heen en keek haar in de oogen.
‘Toch enkel maar een vriend, kleintje?’
| |
| |
Vóór Olga kon antwoorden, werd de deur opengegooid en stormde Lientje naar binnen, in hare handen een heerheerlijken bouquet viooltjes.
‘Dien heeft u beneden laten liggen,’ riep ze vroolijk.
‘Ja, verbeeld je, dien laat ik nu in de haast om bij je te komen, beneden liggen, en ik had nogal viooltjes gekozen, omdat het je lievelingsbloemen zijn. Mag ik ze je geven, of heb je al te veel bloemen?’ vroeg hij schertsend.
Olga begroef haar gezichtje in de geurige massa.
‘Heerlijk!’ zei ze, ‘verrukkelijk. Dank u wel. Daar komt Vader, ik hoor zijn stap op de trap.’
Het was inderdaad haar vader, die, prettig verrast zijn vriend te vinden, binnentrad.
‘Daar doe je nu eens goed aan! Was je in de buurt?’
‘Brussel, maar ik moest er eens even uitbreken, om te zien, hoe het hier ging.’
‘En hoe vin' je haar?’
Even aarzelde Léonville. Toen, naar Olga ziende, die in spanning zijn antwoord afwachtte, zei hij:
‘Goed, ze zal wel weer gauw de oude zijn.’
‘Wij zullen het hopen, maar nu moet ze rusten, ze ziet er moe uit, laten wij dus naar beneden gaan. Je blijft zeker eten?’
‘Als ik niet ongelegen kom.’
‘Dat nooit, dat weet je wel.’
Olga, die dit gesprek natuurlijk gehoord had, hoopte maar, dat Nan er niet door in verlegenheid zou komen. Hun huishouden was niet bepaald op onverwachte gasten ingericht. - Toen dan ook Vic haar het middagmaal kwam brengen, was ze niet weinig verheugd te hooren, dat Nan dadelijk, nadat mijnheer Léonville gekomen was, het noodige met Riek beschikt had en beneden dus alles in orde was.
| |
| |
Daar Léonville met den nachttrein weer weg moest, kon hij na het eten nog slechts even bij Olga komen, om haar goeden dag te zeggen, doch zijn bezoek had haar veel goed gedaan. Ze voelde zich opgewekter dan te voren.
Den volgenden morgen zou de dokter haar nog eens onderzoeken. Ze had er op aangedrongen te weten, of ze kans had, spoedig weer te kunnen zingen, of niet.
Wat trilde en beefde ze van spanning, gedurende het onderzoek.
‘Kalm, kalm, kindje, je niet zoo beangstigen.’
Olga trachtte zich kalm te houden en deed haar best iets uit het ernstige gezicht van den dokter te lezen, maar te vergeefs.
Eindelijk was het onderzoek afgeloopen.
‘Nu dokter, wat denkt u? Zeg mijn vonnis maar.’
De dokter keek haar aan, zag die angstige oogen, aarzelde even en zei:
‘Je bent veel beter, je mag vandaag wel eens opzitten. Je zult zien, we gaan nu met reuzenschreden vooruit.’
‘En mijn stem?’
‘Nu, dat is van later zorg, eerst weer sterk worden, je begrijpt toch wel, dat je nu nog niet studeeren mag.’
‘Ja maar, wat denkt u van later?’
De dokter wendde het hoofd af. Hij kon die smeekende oogen niet langer zien, hij kon haar niet vertellen, dat haar stem naar alle waarschijnlijkheid verloren was, dat ze in geen geval ooit beroepszangeres zou kunnen worden.
Met een zucht keerde ook Olga zich om. Ze had hem begrepen, ze voelde het, ze moest haar ideaal opgeven.
Vic en Nan, die bij het onderzoek tegenwoordig waren geweest, begrepen het ook.
Nan ging naar haar zusje toe en haar kussend, legde ze de dekens wat recht.
| |
| |
Olga wendde het hoofd nog meer af en lag stil, met gesloten oogen.
‘Olly,’ zei Nan zacht.
Ze antwoordde niet, doch beet haar onderlip bijna ten bloede.
De dokter gaf de meisjes een wenk, met hem mee te gaan. Het was beter, haar een poosje alleen te laten.
Arm kind!
Stil verlieten ze de kamer.
‘Is er heelemaal geen hoop, dat ze haar stem behouden zal,’ fluisterde Vic, toen ze beneden waren.
De dokter haalde zijn schouders op.
‘Ik vrees van niet; - ik ben al blij, dat ze een beetje aansterkt, zie haar vandaag maar eens uit bed te krijgen.’
Vic beloofde het en liet hem uit.
Daarna ging ze naar de huiskamer.
Op tafel lag een brief, aan haar geadresseerd, die was zeker gekomen, terwijl ze boven bij den dokter was.
Vic nam hem op en zag het postmerk Amsterdam.
Het bloed vloog haar naar de wangen. Zou hij iets bevatten omtrent het ingezonden schilderstukje?
Gisteren was de tentoonstelling geopend en niemand wist, dat het aangenomen was. Ze had eerst de recensies willen afwachten, en hoeveel moeite het haar ook gekost had, ze had niemand van het aannemen van haar stukje op de hoogte gesteld.
Ze keerde den brief om en om.
Van wien kon die zijn?
Het adres was door een haar geheel onbekende hand geschreven, waarschijnlijk een mannenhand.
Ze voelde, dat die brief iets bitonders bevatten moest, iets, dat van veel belang voor haar was.
| |
| |
Waarom ze dat dacht, wist ze niet, doch ze was er van overtuigd, en toch aarzelde ze, hem te openen.
Kom, wat deed ze gek en een besluit nemend, scheurde ze de enveloppe open en doorvloog haastig den inhoud van het daarin bevatte schrijven.
En terwijl ze daar stond te lezen en te herlezen, kleurde hare wangen zich nog meer en en begonnen hare oogen te schitteren.
Wat een geluk, wat een geluk!
Ze had moeite het niet uit te schreeuwen.
Verkocht!
Haar stukje verkocht op den eersten dag der tentoonstelling.
Ze drukte beide handen tegen haar gloeiende wangen.
Had ze wel goed gelezen, ze kon het niet begrijpen, hare oogen niet gelooven.
Nog eens las ze het, het stond er en duidelijk ook. Een kunstkooper had zijn aandacht op het kleine doek gevestigd en het gekocht. En ze had zoo maar voor de leus een prijs bepaald, toen haar door de commissie gevraagd was, of haar schilderstukje te koop was en wat ze er voor vroeg. Ze had niet meer dan vijftig gulden durven vragen, bang, zich bespottelijk te maken en ze had geen oogenblik gedacht, dat het werkelijk een kooper zou vinden. Misschien was het wel te weinig, maar voor haar was het een heele som. Vijftig gulden! Nu kon er wel een reisje naar Amsterdam af voor Vader en haar, nu konden ze wel eens gaan kijken, hoe het hing. Dat had ze zoo graag gewild, sedert ze wist, dat haar werk aangenomen was, maar ze had er geen geld voor gehad. Nu kon het, dan ging ze meteen eens naar dien kunstkooper, misschien bestelde hij wel meer bij haar.
Wie weet, hoeveel geld ze nu ging verdienen.
| |
| |
‘En roem behalen,’ schoot haar door de gedachte.
O, zeker, roem behalen ook, later misschien, zoo ingebeeld was ze niet, om te denken, nu haar stukje, voor weinig geld te krijgen, in de oogen van een kunstkooper een geschikt zaakje geleken had, ze daarom ineens een bekend schilderes geworden was.
Misschien was de kritiek haar wel niet eens gunstig.
Haar hart stond bijna stil bij dat denkbeeld.
Neen, neen, daaraan nu niet denken, dat zou wel losloepen, nu alleen genieten van de gedachte, dat ze verkocht had.
Overweldigd van vreugde maakte Vic een luchtsprong.
Waar was Nan? Ze moest het haar dadelijk vertellen. Jammer dat Vader uit was en Bé en de kleintjes. Iedereen moest het weten. Nan was zeker weer bij Olly, ze ging ook naar boven.
Doch eensklaps bleef ze staan.
Olly!
Egoïst, die ze was, daar stond ze nu te springen van vreugde, en boven lag de arme, kleine Olly, bijna verpletterd door hetgeen de dokter gezegd had.
Egoïst, die ze was, daar ging ze nu geheel op in haar eigen toekomst en boven lag haar ongelukkig zusje, wier zoo vurig verlangde kunstenaarsloopbaan vernietigd was.
Vic liet den brief op den grond vallen, en sloeg beide handen voor hare oogen.
Waarom moest zij zeeveel geluk hebben en Olly zooveel verdriet? 't Was waar, ze had hard gewerkt om haar doel te bereiken, maar dat had Olly ook.
Wat zou Olga wel voelen, als ze van haar succes hoorde?
Vic moest er niet aan denken. Neen, ze zou het vooreerst niet vertellen, ze kon het best geheim houden, nu
| |
| |
Olly toch niet beneden kwam en ze zou het den anderen ook vragen.
Wat was die tijding eigenlijk op een slecht tijdstip gekomen.
Als Vader straks thuis kwam, zou hij natuurlijk dadelijk naar den uitslag van het onderzoek van den dokter vragen en dan zou hij veel te treurig zijn om belang te stellen in hare zaken.
Of zou het hem misschien als een pleister op de wond werken?
In ieder geval, Olly mocht het niet weten.
Daar kwam Nan binnen.
‘Waar blijf je toch, Vic? Zou je niet een beetje naar boven kunnen gaan, je weet..... maar wat zie je er raar uit, is er, iets? Huil je?’
Vic veegde vlug met de hand over hare oogen.
‘Ja, er is iets. Lees dien brief eens.’
Nan voldeed dadelijk aan dit verzoek en ook haar scheen de inhoud zeer te verbazen.
‘Maar Vic!’
‘Hoe vin' je het?’
‘Is het heusch waar, is het verkocht? Dat kan immers niet!’
Vic moest nu toch even lachen.
‘Dank voor je goede opinie, maar je zult het toch moeten gelooven, want het is waar.’
Een oogenblik stond Nan stil, toen vloog ze Vic om den hals.
‘Vic, Vic, wat ben ik trotsch op je, ben je niet dol van pleizier? Kun je het je voorstellen? Wat zal Vader blij zijn, wat zal die trotsch op je zijn!’
Vic beantwoordde Nan's kussen. Toen zei ze:
‘We moeten het maar niet aan Olly zeggen.’
| |
| |
Nan's verrukt gezichtje betrok.
‘Neen, het zou al te hard voor haar zijn.’
‘Hoe is ze nu?’
‘Ik weet het niet. Ze ligt kalm voor zich uit te staren, ze schreit niet, maar de uitdrukking van hare oogen en mond zegt meer, dan tranen zouden doen. Voor mij kwam het niet onverwacht, voor jou wel?’
‘Neen, ik was er al bang voor, maar Olly zelf hoopte en verwachtte steeds het beste. Ik wou, dat de dokter het haar maar niet gezegd had.’
‘Had hij er dan om moeten jokken?’
‘Och, waarom niet.’
‘Daar is Vader, geloof ik.’
‘Toe vertel jij hem alles van Olly en later van mij, dan ga ik wat boven bij haar zitten.’
Zoo gebeurde het, kwade en goede tijding werden den heer Verhagen medegedeeld. De eerste had hij wel gevreesd, de laatste verraste hem zeer. Ook hij vond beter, Olly voorloopig maar onkundig te houden van Vic's succes. Men kwam overeen, aan de kleintjes noch het een, noch het ander te vertellen, dat was veiliger.
Doch het scheen niet mogelijk, iets voor bij-de-hand Lientje geheim te houden, tenminste ze bleek van alles op de hoogte te zijn, toen ze dien dag Olly een bezoekje mocht brengen.
‘Wat zeg je wel van Vic?’ vroeg ze.
‘Van Vic, is er iets bitonders met Vic?’ vroeg Olga.
‘Nou, of er, ze heeft een schilderij verkocht voor een boel geld. Ik hoorde dat Nan het aan Bé vertelde. Ik zat onder de tafel, om ze te kunnen verschrikken en toen hoorde ik het.’
Olga zei, het niet te gelooven, ze hadden er haar immers niets van verteld.
| |
| |
Ja, dat wist Lientje niet, maar waar was het. Bé gras Nan om den hals gevallen, alsof die er wat aan doen kon en toen waren ze de kamer uitgegaan. Lientje had zich te laat bedacht, dat ze hen had willen laten schrikken.
Olga luisterde niet veel meer naar het gebabbel van het kind.
‘Zeg Lien,’ zei ze eensklaps ‘wil je eens even vragen, of Vic bij me wil komen.’
‘Jawel,’ en weg vloog Lientje, de deur openlatend, na eerst een stoel omgesleept te hebben.
Vic kwam dadelijk.
‘Wou je iets, Olly-dear?’ vroeg ze.
Olga trok haar naar zich toe en omhelsde haar.
‘Vic,’ fluisterde ze, ‘van harte gelukgewenscht lieveling, is het heusch waar?’
Vic vloog verschrikt overeind.
‘Hoe weet je het? Wie heeft je dat verteld? Je mocht het niet weten.’
Olly keek haar verbaasd aan.
‘Waarom mocht ik dat niet weten?’
Olga's verbazing ziende, voelde Vic zich verlegen.
‘Ik dacht, dat je het niet prettig zoudt vinden,’ zei ze aarzelend.
‘Niet prettig? Maar Vic!’
Hoe verwijtend klonk die stem en hoe treurig stond dat gezichtje.
Vic voelde opeens, dat ze Olga miskend had. Hoe had ze kunnen denken, dat haar zusje, hoe zwaar ook beproefd, haar dat geluk niet gunnen, er niet in deelen zou.
‘Vergeef me, schat,’ 'zei ze zacht, ‘ik heb er niet aan gedacht, dat je veel beter bent, dan ik. Ik zou misschien jaloersch geweest zijn.’
| |
| |
Ze zag er zoo boetvaardig uit, dat Olga er om lachen moest.
‘Malle Vic, jij zoudt je in de eerste plaats verheugd hebben, in het omgekeerde geval. Kom hier, laat ik je nog eens pakken en je duizend, duizendmaal gelukwenschen. Was Vader niet blij? Arme man, hij hield zich zoo goed van morgen en toch weet ik, wat mijn ziekzijn voor hem zijn moet.’
Hare lippen trilden even en hare gesloten oogleden ook. Ze slikte een paar maal en toen ze hare oogen weer opende, waren ze vochtig, doch haar mond lachte, en haar stem klonk vrij vast, toen ze zei:
‘Nu moeten jij en Bé voor de eer der familie zorgen. Ik behoef nu niet meer te tobben. Vaders naam wordt nu toch beroemd door de kunst.’
|
|