| |
| |
| |
| |
Twaalfde Hoofdstuk.
Een bezoek.
Toen Nan den volgenden morgen wakker werd, voelde ze dadelijk, dat er iets niet in orde was. Wat was er gebeurd, dat ze zoo gedrukt ontwaakte?
Olly!
Ja, dat was het, Olly was ziek, heel ziek misschien en al de spanning en hoop van de laatste dagen hadden plaats gemaakt voor nieuwe spanning en angst. Hoe zou het met haar zijn?
Nan stond zachtjes op, om Bé niet te wekken en sloop op hare bloote voeten naar Olly's kamer, bang als ze was, te veel leven te maken.
Het was nog vroeg, zes uur en nog heel donker.
Voorzichtig opende ze de deur van Olly's kamer. Deze was flauw verlicht door het nachtlampje, dat op den schoorsteenmantel stond te branden.
Tegen den muur zat nog altijd de droeve figuur
| |
| |
van haar vader, met het hoofd nog dieper op de borst gezonken, hij sliep.
Voor het bed zat Vic, het hoofd tegen de leuning van haar stoel. Ook zij was ingesluimerd. Ze hield de hand omklemd van Olly, die met groote, brandende oogen voor zich uit lag te staren.
Toen de deur openging en ze Nan zag binnensluipen, legde ze een vinger van haar vrije hand tegen haar mond, om Nan te beduiden, dat ze het slapende tweetal niet wekken moest.
Nan sloop nader.
‘Hoe is het?’ fluisterde ze.
‘Het gaat nog al,’ fluisterde Olga terug, ‘vreeselijk moe.’
Hoe zacht dit gesprek ook gevoerd was, Vic werd er door wakker. Ze opende hare oogen en keek eenige oogenblikken verwezen rond, naar Nan, naar haar vader, naar Olly.
Deze drukte zachtjes haar hand.
‘Hoe is het, lieveling, gaat het nog al?’ en Vic boog zich over haar zusje, om haar een kus te geven. ‘Heb ik werkelijk geslapen? Hoe is het mogelijk.’
‘Hoe is de nacht geweest?’ vroeg Nan.
‘Nog al rustig. Olly heeft veel geslapen. Heb je nog pijn?!’ doch toen Olga antwoorden wilde, voegde ze er haastig bij, ‘praat maar liever niet, knik maar even, je moet zoo min mogelijk spreken, zegt de dokter.’
Olly glimlachte treurig.
‘Even wat zeggen,’ fluisterde ze schor, ‘was het goed, gisteravond?’
‘Prachtig,’ riep Nan met geestdrift, ‘je hebt heerlijk gezongen, het kon niet mooier’
Vic legde haar vinger tegen haar lippen.
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
| |
| |
‘St,’ zei ze, ‘denk aan Vader.’
Olly's oogen schitterden, hare wangen gloeiden, de koorts, die in hare aderen brandde, verhoogde nog hare schoonheid.
Ze zag er nu gelukkig uit en Nan naar zich toetrekkend, kuste ze haar.
Nan schrok.
Wat brandden die lippen.
‘Wees nu kalm, lieveling, je mag je niet opwinden, probeer nog wat te slapen. Je zegt zelf, dat je zoo moe bent.’
‘Heel moe, vreeselijk moe, maar ik kan niet slapen. Ik ben zoo bang voor den kritiek,’ en Olga's oogen kregen een angstige uitdrukking.
‘Die is natuurlijk best,’ zei Vic, en bang, dat de opwinding haar zuster kwaad zou doen, stuurde ze Nan weg en verklaarde zelf nog even op bed te gaan liggen. Olly mocht nu niets meer zeggen, ze had al te veel gesproken.
Nan ging naar haar kamer terug. Bé sliep gerust en daar het nog geen half zeven was, besloot ze er ook nog even in te kruipen. Ze sliep weer in en werd pas wakker, toen Bé haar schudde en bij haar naam riep.
‘Je moet opstaan, Nanni, 't is meer dan tijd.’
Nan rekte zich eens uit.
‘Ik heb nog zoo'n slaap. Ben je al bij Olly geweest?’
‘Ja, de dokter is weer geweest, hij liet zich zoo weinig uit. Ze had koorts. Ze ligt maar te verlangen naar de ochtendbladen, hopend en vreezend tegelijk. Ik heb beloofd, ze aan een kiosk te gaan knopen, zoodra ik gekleed ben.’
‘Als ze niet goed zijn, durf ik ze haar niet geven,’ zei Nan, die nu ook uit bed gekomen was.
‘Ze zullen wel goed zijn. En anders lees ik ze maar voor en verdraai ze een beetje.’
| |
| |
Nan schudde ontkennend haar hoofd.
‘Dat kan niet, ze wil ze natuurlijk zelf lezen. Achterhouden zal ook niet gaan, want ze weet precies, van welke bladen ochtend-edities verschijnen. Enfin, laten we maar hopen, dat ze goed zijn. Ga nu maar gauw.’
Niet lang daarna kwam Bé de trap opstormen, zwaaiend met het ochtendblad der meest gelezen courant, wier muziekrecensent grooten invloed op het muzikale leven der stad had.
‘Nanni, Nanni, het is prachtig, Willemsen is vol lof, mooi orgaan, goed geschoold, warme voordracht, lieve verschijning. Alleen vond hij, alsof de zangeres zich op het laatst te veel inspannen moest. Nu, dat was ook zoo.’
Op den rand van het bed gezeten, verslond Nan met de oogen de verschillende kritieken. Ze waren allen goed, ofschoon natuurlijk hier en daar een aanmerking gemaakt werd.
Nan en Bé werden daar geregeld boos om. Nan's pantoffels lagen al aan het andere eind der kamer, waar ze heen gevlogen waren, uitgeschopt door hun vertoornde eigenares, toen een der recensenten het waagde te zeggen, dat de ademhaling niet altijd was, zooals ze wezen moest en een ander opmerkte, dat de stem wel eens wat gevoileerd geklonken had. Over het algemeen was het oordeel echter zeer gunstig en nu Willemsen van ‘de Neder-lander’ tevreden was, kwam de rest er eigenlijk niet veel op aan, vonden de zusjes.
‘Ik ga ze haar gauw brengen,’ zei Bé verheugd.
‘Toe, wacht eventjes, ik ben in een minuutje klaar,’ verzocht Nan, ‘ik wou er zoo graag bij zijn, als ol ze las. Moet Vader ze niet hebben?’
‘Die is, op aandringen van Vic, nog wat naar bed gegaan, nadat de dokter er geweest was. Hij heeft tot half
| |
| |
zes vanochtend gewaakt en zag er zoo doodvermoeid uit.
Hij moet om elf uur les geven en kan dus nog een poosje rusten. Ben je nu klaar?’
Ja, Nan was gereed en de zusjes haastten zich naar Olga's kamer. Toen ze binnen kwamen, zagen Olly en Vic dadelijk, dat ze goede tijding brachten.
‘Zeker heel mooi?’ vroeg Vic.
Doch Olga richtte zich haastig op en verslond gretig de haar toegereikte bladen, terwijl Vic zich over haar heenboog, om mee te lezen.
‘Wat is Willemsen tevreden, hé, heerlijk, pas op Olly, word nu maar niet pedant.’
Olly wilde antwoorden, doch Vic gaf haar haastig een teeken, niets te zeggen.
‘Ze mag volstrekt niet praten,’ legde ze uit, ‘geen woord in de eerste dagen. Als ze noodzakelijk wat zeggen wil, moet ze het maar opschrijven.’
Olga lag tevreden rond te kijken, maar lang duurde het niet, ze was zoo opgewonden, ze kon onmogelijk stilliggen. Was dat uit te houden, zooveel te willen zeggen en dan te moeten zwijgen!
‘Vader,’ fluisterde ze.
‘Die slaapt, schat, als hij wakker is, zullen wij hem dadelijk de couranten brengen. Doe jij nu precies, wat de dokter zegt, je moet gauw beter worden, om ons opnieuw met roem te overladen,’ antwoordde Nan opgewekt.
Olga glimlachte flauwtjes, met een afwerend gebaar.
Vic keek naar haar en dacht aan wat de dokter haar daar straks gezegd had, toen ze hem vroeg, of dat ziek zijn van blijvenden invloed op haar zusters stem zou kunnen wezen. Hij had haar eenigszins meewarig aangekeken en gezegd, dat men er maar het beste van hopen moest. In ieder geval zou zij een heele poos niet mogen zingen, een
| |
| |
heele poos. Zoo min mogelijk spreken zelfs.
‘Ze heeft een bizonder teer gestel,’ had hij er bijgevoegt, ‘een gestel, dat niet tegen veel inspanning bestand is.’
Aan die woorden dacht Vic, toen ze Olga daar zoo hoopvol zag glimlachen. Arme lieveling, wie weet welke teleurstellingen er nog voor haar waren weggelegd.
Nan verklaarde eens vlug voor het ontbijt te gaan zorgen.
‘Zal ik een eitje voor je koken, Olly?’ vroeg ze.
Doch Olly schudde van neen.
‘Ze behoeft voorloopig alleen maar melk te drinken, als ze geen trek heeft,’ zei Vic. ‘Zijn de kleintjes klaar, het wordt hun tijd om naar school te gaan.’
‘Ik heb ze maar laten uitslapen, ze waren zoo moe,’ en Nan ging met een kashand voor Olly weg, gevolgd door Bé, die maken moest, dat ze klaar was, voor de juffrouw haar les kwam geven.
Toen Mijnheer Verhagen ontwaakte, vond hij de couranten bij zijn bed liggen. Ook hij was eenigszins getroost door de goede beoordeelingen en ook in zijn hart ontwaakte weer de hoop, dat alles nog wel terecht zou komen en Olly nog zou kunnen worden, wat hij zoo vurig verlangde. Hij was nauwelijks gekleed, of Riek klopte aan zijn deur en zei, dat er een heer was, die hem spreken wilde.
‘Mijnheer Léonville?’
‘Neen meneer, die is er al geweest, dien hebben de juffrouwen al te woord gestaan. Het is een vreemde heer, een jongmensch nog.’
‘Het zal voor een les zijn,’ dacht hij en ging naar beneden. - Daar wachtte hem een jonge man, die eenigszins verlegen opstond, toen hij binnen kwam.
| |
| |
‘Wien heb ik het genoegen?’ vroeg mijnheer Verhagen.
‘Verzelen, candidaat in de rechten.’
‘Gaat u zitten, wat is er van uw dienst?’
‘Ja ziet u.... ik wilde zoo heel graag eens van u zelf hoorgin, hoe mejuffrouw uw dochter het maakt. Ik was gisterenavond op haar concert helaas getuige van haar ongesteld worden.’
Mijnheer Verhagen keèk hem eenigszins verwonderd aan.
| |
| |
‘Dat is heel vriendelijk van u. Het gaat nu nog al, mijn dochter schijnt zich overspannen te hebben.’
De jonge Verzelen speelde verlegen met zijn hoed, dien hij om en om draaide.
Mijnheer Verhagen scheen geen lust te hebben, hem uit de verlegenheid te helpen, hij zei tenminste niets en keek eenigszins ongeduldig naar de klok. Hij had om elf uur les en moest nog ontbijten.
‘Is er nog iets van uw dienst?’ vroeg hij eindelijk, ongeduldig op de tafel trommelend.
‘U zult het mischien vreemd vinden, dat ik zoo bij u kom informeeren,’ zei het jonge mensch, ‘maar ik ben een groot bewonderaar van het talent van uw dochter en wilde zoo graag weten, hoe het ging.’
Hij beet zenuwachtig op zijn knevel.
Olga's vader begon wat meer belang in zijn bezoeker te stellen. Dit bezoek, die geheimzinnige bloemen gisterenavond, daar zat meer achter.
‘Kent u mijn dochter persoonlijk?’ vroeg hij.
‘Wij hebben elkander wel eens ontmoet bij weder zijdsche vrienden. Ik had haar daar ook hooren zingen en stel veel belang in haar talent.’
‘Jawel, jawel.’
Mijnheer Verhagen keek nog eens op zijn horloge.
‘U kunt me dus verzekeren, dat de ongesteldheid van uwe dochter slechts van voorbijgaanden aard is?’
‘We zullen het hopen.’
‘U heeft zeker de recensies van de ochtendbladen al gelezen?’
‘Ja, zeker.’
‘Wat is Willemsen tevreden, niet waar? Ik verwachtte trouwens niet anders.’
‘Ja, ze waren mooi.’
| |
| |
Met deze woorden stond Mijnheer Verhagen op.
‘Neem me niet kwalijk, maar ik moet naar mijn les, dank u intusschen voor uw, belangstelling.’
Het jogmensch sprong op, alsof hij op een veer gezeten had.
‘Pardon, ik wist niet, dat ik u ophield. Ik ben maar blij, dat er geen bepaalde reden tot bezorgdheid is.’
‘Wij hopen van niet, mijn dochter is op het oogenblik heel zwak, maar de dokter heeft van geen oogenblikkelijk gevaar gesproken.’
‘Goddank.’
Dat klonk zoo warm, dat mijnheer Verhagen hem nog eens goed aankeek. Het was een knappe, jonge man, met een sympathiek gezicht: Hij scheen werkelijk veel belang in Olly te stellen. Zou het van haar kant ook zoo zijn? Hartelijker dan hij tot nog toe gesproken had, zei hij, hem de hand tot afscheid reikend:
‘Nu, mijnheer Verzelen, tot het genoegen. Nogmaals dank voor uwe belangstelling.’
Verzelen drukte de, hem toegestoken hand met warmte.
‘Mag ik nog eens komen hooren, wilt u mij nog eens te woord staan?’
‘Gerust hoor, kom u maar, u zult welkom zijn. Nu moet ik werkelijk weg,’ en de deur voor zijn bezoeker openende, liet hij dezen vertrekken. Hij dronk daarna haastig een glas melk en wilde juist het huis verlaten om zich naar zijn les te begeven, toen het jongmensch van daareven weer voor hem stond.
‘Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar zou u haar mijne groeten willen overbrengen en mijne beste wenschen?’
Lachend verzekerde mijnheer Verhagen het te zullen doen en blij van hem bevrijd te zijn, sprong hij op een
| |
| |
tram, overtuigd te laat op de les te zullen komen.
Hij kwam te laat en moest daardoor ook langer blijven. Wat duurde dat uur lang dezen keer, anders was het meestal om, voordat hij er aan dacht.
Hij had Olga dien morgen nog niet gesproken, toen hij, voor zich naar zijn bezoeker te begeven, even bij haar geweest was, sliep ze, zoodat hij nog niets had kunnen zeggen van de mooie recensies. Hij spoedde zich dan ook naar huis, in de hoop haar wakker te vinden.
Toen hij de kamer zijner dochter binnentrad, vond hij haar alleen. Ze was wakker en stak hem met een blij lachje, haar hand toe.
‘Vadertje, ben u tevreden?’
‘Tevreden, liefje? Verrukt ben ik, trotsch en gelukkig.’
Een blijde glans lag op Olga's gezichtje. Zij greep zijn hand en bracht die aan hare lippen.
‘Ze hadden toch nog wel aanmerkingen,’ zei ze toen.
‘Natuurlijk kind, denk eens, je eerste optreden. Je hebt je prachtig gehouden.’
‘Ja, ik wou succes hebben, ik moest.’
Ze sloot even haar oogen en een pijnlijke trek kwam om haar mond.
Ongerust keek haar vader naar haar, wat zag ze er slecht uit, zoo teer, zoo vreeselijk teer.
‘Heb je pijn, kindje?’ vroeg hij angstig.
Olga trachtte geruststellend te glimlachen.
‘Een beetje,’ fluisterde ze.
Daar kwam Vic binnen.
‘Maar vader, ze mag niet praten, volstrekt niet. Hebt je pijn Olly, hoe is het? Knik maar.’
Doch Olly scheen haar niet te hooren.
‘Ik moet weer gauw gaan studeeren,’ dacht ze, ‘hard studeeren, ze hebben gelijk met hunne aanmerkingen, het
| |
| |
moet nog beter worden.’ Toen draaide ze eensklaps haar hoofd om, opdat haar vader haar gezicht niet zou kunnen zien. Ze voelde, dat hare oogen zich met tranen vulden en dat ze zich niet langer goed kon houden.
Ze wilde werken, hare fouten overwinnen, vooruit komen - en ze lag hier geheel machteloos neer, wie weet voor hoe lang. Misschien zou ze wel nooit meer kunnen zingen. Als ze haar stem eens kwijt was! Straks, als ze alleen was, zou ze het heel eventjes probeeren.
Haar vader, die wel merkte, dat ze bedroefd was, zei eensklaps op luchtiger toon:
‘Zeg eens Olly, ken je een zekeren Verzelen.’
Dadelijk keerde Olga zich om. Hare oogen stonden nog vol tranen, doch ze hadden een uitdrukking van belangstelling.
Ze knikte toestemmend en greep naar het leitje, dat Vic onder haar bereik had gelegd.
‘Waarom vraagt u dat?’ schreef ze.
‘Ik heb hem ontmoet.’
‘U? Waar?’
‘Hier aan huis.’
‘Is 't heusch, toe vertel nu alles.’
‘Ja, kindje, ja, ik geloof, dat je geheimen voor je ouden vader hebt. Stel je voor, daar komt vanmorgen een jongmensch bij me en verklaart, dat hij persoonlijk naar den welstand van mijn dochter Olga komt vragen, omdat hij zooveel belang in haar stelt. Hoe vin' je dat?’
Olga lachte en Vic keek verbaasd.
‘Hoe durfde hij,’ zei ze.
Olga lachte nog steeds, men kon het haar aanzien, dat ze die belangstelling niet onaardig vond.
Vic ging een licht op.
‘De bloemen,’ riep ze, ‘waren die van hem?’
| |
| |
‘Dat denk ik wel,’ zei haar vader. ‘Als hij eens wist, dat ze eerst zijn bloemen had meegenomen.’
‘Ja, maar dat was in de haast, is 't niet Olly?’
Olga knikte toestemmend. Toen greep ze het leitje en schreef: ‘Jullie moet niet denken, dat ik iets om hem geef, hoor. Ik ben moe, laat me nu maar een poosje alleen.’
Vic lachte vroolijk.
‘Ze neemt ons niet in het geheim, Vadertje, ze wil eens rustig over die geschiedenis nadenken en wij mogen weggaan, we zijn te veel. Wie had ooit zoo iets van haar gedacht, en er ons niets van te zeggen! Kom, laten we maar gaan,’ en haar vader onder den arm nemend, wilde ze hem wegvoeren. Deze liet dat gewillig toe, doch bij de deur gekomen, keerde hij zich nog eens om.
‘Je moet vele groeten hebben en hij laat je beterschap wenschen,’ en zich tot Vic keerend, zei hij lachend, ‘dat had ik bijna nog vergeten en het heerschap is er nogal expres voor teruggekomen.’
Natuurlijk kwam hij er zoo niet af.
Vic, Nan en Bé moesten er alles van hooren en ofschoon hij naar waarheid verklaarde, zelf niets anders te weten omtrent den heer Verzelen, dan dat hij candidaat in de rechten was en een niet onknap jongmensch, lieten ze hem niet met rust. Ze maakten zich allerlei illusies.
Hoe leuk, Olly mischien wel gauw getrouwd!
Wat een lief vrouwtje zou ze zijn en hoe gezellig, bij haar te gaan logeeren, als ze soms riet in de stad bleef.
Haar vader lachte haar hartelijk uit.
‘Doe toch zoo vreeselijk dwaas niet, kinderen, ik weet immers heelemaal niets van dat jongemensch af. Olly zegt, dat ze niets om hem geeft en om jullie de waarheid te zeggen, zou ik veel liever willen, dat we ons oudste
| |
| |
meisje nog een poos kalm hier konden houden. Ik hoop, dat ze werkelijk niet om hem geeft, ze is een geboren kunstenares, dat is haar roeping en ik hoop, dat ze die zal kunnen volgen.’
‘Dat kan toch samengaan,’ zei Nan.
Doch hier kwam Vic tegen op.
‘Neen,’ zei ze, ‘dat gaat niet samen, de kunst is zoo veeleischend, die wil hare priesteressen voor zich alleen hebben. Je kunt òf een kunstenares, òf een goede huisvrouw en moeder zijn, maar niet beiden tegelijk. Het eene moet onder het andere lijden. Daarom trouw ik nooit,’ voegde ze er bij.
Haar vader lachte.
‘Schreeuw maar zoo hard niet, de meisjes, die zoo praten, zijn dikwijls spoedig ontrouw aan haar woorden. Maar je hebt wel eenigszins gelijk, de kunst is veeleischend.’
‘Dan ben ik maar blij, geen slachtoffer van de kunst te zijn, ik trouw bepaald,’ zei Nan.
‘Met Frits?’ vroeg Bé ondeugend.
Ze zei het heelemaal in scherts, maar werkelijk, Nan bloosde.
Nanni!’ riep Bé en keek haar spottend aan.
‘Hou je mond,’ snauwde Nan en liep de kamer uit, haar familie achterlatend in één verbazing.
|
|