‘Ze zag er uit, of ze dood was,’ had Vic gefluisterd.
‘Zeg dat toch niet,’ en Bé voelde hare knieën knikken, bij de gedachte, die Vic opgeroepen had.
Doch nu hadden ze hun thuis bereikt.
Het duurde een heel poosje, voor ze werden opengedaan.
‘Zouden we nog eens bellen?’ vroeg Bé.
Doch Vic vond het beter, nog wat te wachten, misschien was Riek bij Olly noodig.
Zoo stonden ze daar dan voor de deur. Lientje met opgetrokken been tegen Vic aangeleund, en Tineke met hare verkleumde handjes onder Bé's mantel.
‘We moesten toch nog maar eens bellen. Riek heeft ons zeker niet gehoord,’ opperde deze.
Vic knikte toestemmend en Bé gaf een zacht rukje aan de schel.
Nu scheen ze gehoord te zijn, want niet lang daarna kwam Riek de trap afsloffen en werd de voordeur geopend.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Vic dadelijk.
‘Is ze bijgekomen,’ vroeg Bé angstig.
Riek had geschreid, haar gezicht was rood geplekt en ze veegde met den rug van haar hand de laatste sporen van tranen weg.
‘Neen, nog niet.’
Toen ziende hoe de meisjes schrokken, voegde ze er haastig bij:
‘Maar de dokter zegt, dat ze nou wel gauw weer bij derzelf zal kommen. Ach heere, wat benne jullie nat, arme schapen, en de kleine stumpers ook. Ga maar gauw naar boven, de kachel brandt nog in de huiskamer.’
Boven gekomen, ontdekte ze, dat Lientje mank liep.
‘Heb je pijn aan je voet, kind?’
Lientje stak haar voetje uit, waarvan de kous door het