| |
| |
| |
| |
Tiende Hoofdstuk.
Het Concert.
Dien nacht sliep Olga weinig.
De gedachte aan het concert belette haar de rust te vinden, die ze toch zoo noodig had. Ze deed al wat ze kon, om te slapen, ze telde tot in het oneindige, trok de dekens over haar hoofd, omdat ze wel eens gehoord had, dat de slaap daardoor bevorderd werd, doch moest ze spoedig weer van zich afgooien, zoo benauwd kreeg ze het. In het andere bed lag Vic rustig te slapen, Olga hoorde duidelijk hare regelmatige ademhaling. Kon ze toch ook maar den slaap vatten, morgen zou ze doodop zijn en alles zou mislukken.
Als ze maar aan iets anders denken kon, misschien zou ze dan kalmer worden. Ze deed haar uiterste best, hare gedachten op andere dingen te vestigen, het gaf niets, telkens verscheen weer voor haar geestesoog de volle zaal, de vele op haar gerichte oogen en een vreeselij ke angst greep haar aan. Ze moest er voortdurend aan denken, ze
| |
| |
kon het niet van zich afzetten, dat ze dien avond, toen ze nog even zingen wilde, weer dat plotseling schor worden had gevoeld, en dien steek in haar borst en haar zij, die haar in de laatste dagen van tijd tot tijd overviel.
Het angstzweet brak haar uit.
Wat moest ze doen?
Het aan haar vader zeggen en van het concert morgen afzien?
Maar dan was deze, misschien eenige gelegenheid, voorbij. Léonville had voor den geheelen winter engagementen aangenomen, hij zou hier niet meer terug kunnen komen voor het voorjaar, en niet waar, alles kon nog goed afloopen. Op de repetitie had ze uitstekend gezongen, daar waren allen het over eens geweest, haar leeraar was zelfs opgetogen geweest, het kon niet beter, had hij gezegd. Wel had ze daarna weer pijn gevoeld en dat vreeselijke wegzinken, alsof ze haar bewustzijn verliezen ging, maar gelukkig had niemand dat gemerkt, daar de heeren juist druk bezig waren, over den concertvleugel te spreken. Toen ze weer bij haar kwamen, had ze zich hersteld en had men haar bleekheid aan vermoeidheid toegeschreven.
Ze had zich misschien wat overspannen in den laatsten tijd. Ze was soms zoo doodmoe, dan had ze zoo'n gevoel van niet meer voort te kunnen, dan was het, alsof zelfs eenvoudig ademhalen haar moeite kostte. Maar ze had er zich tegen verzet, het concert naderde, het naderde met reuzenschreden en ze moest zich dus goedhouden.
Ze moest succes hebben morgenavond, ze moest.
Ze kon Vader niet zoo bitter teleurstellen, hij had alle hoop op haar gevestigd. Hij had zooveel verdriet en teleurstelling in zijn leven gekend, dat ze het als haar plicht voelde, hem vergoeding te schenken, een plicht, waaraan ze zich niet kon en mocht onttrekken.
| |
| |
Ze zou goed zingen, ze voelde het ineens, dat ze het zou kunnen, zelfs al kreeg ze pijn, zelfs al werd ze nog zoo moe, ze zou volhouden, ze zou hem gelukkig maken - daarna kon ze immers rusten.
Rusten, heerlijke gedachte! Niet te moeten opstaan, 's morgens, al was ze nog zoo moe, omdat ze haar tijd nodig had voor haar studie.
Zich niet hoeven te dwingen tot studeeren, als ze veel liever stil was gaan liggen.
En dan vooral, geen comedie meer te moeten spelen, niet steeds te moeten verzekeren, dat ze zich best voelde, en dat ze zelf niet begreep, dat ze zoo bleek zag, terwijl ze zich soms zoo echt, echt ellendig voelde. Ja, ze zou na het concert eens een poosje heerlijk rust nemen, een paar weken heelemaal niet zingen, geen les nemen, niet oefenen, niets, niets.
Daar overviel haar weer die angst. Ze kon toch morgenavond blijven steken. Haar voorhoofd was geheel vochtig en ze hijgde naar adem. Waagde ze misschien te veel? Had ze al eerder rust moeten nemen, al eerder aan haar leeraar moeten bekennen, dat ze zich ziek voelde? Als ze maar eens een enkelen keer op de les dat plotseling schor worden gehad had, dan had ze alles verteld en had hij haar raad kunnen geven. Maar altijd zong ze goed op de les, zijn voortdurende lof in den laatsten tijd had haar eerzucht steedsr meer geprikkeld en daarbij de belofte van Léonville, haar te zullen laten optreden.
Neen, ze had niets durven zeggen, bang als ze was, dat haar rust zou worden voorgeschreven, voor ze haar doel bereikt had.
Niemand had ze er over kunnen spreken, niemand om raad vragen, alles in zich zelve moeten opsluiten.
Ze werd steeds onrustiger.
| |
| |
Had ze maar iemand om mee te praten!
Zou ze Vic wakker maken?
Och, die sliep zoo rustig, ze zou haar toch niet begrijpen. Vic was zoo heerlijk sterk, lichamelijk en geestelijk, gelukkige Vic!
Allen sliepen nu zeker gerust, overtuigd van haar succes.
Zij alleen lag te worstelen met dien vreeselijken angst, die haar afmatte en oorzaak zou zijn, dat ze zich morgen nog minder goed voelde, dan anders.
Ze woelde om en om en een snik ontsnapte haar.
Had ze toch maar iemand om haar moed in te spreken, om haar gerust te stellen.
‘Moedertje! O, Moedertje!’
Een tweede snik ontsnapte haar, een derde volgde en weldra schudde haar bed door het krampachtig snikken, dat ze te vergeefs trachtte in te houden.
Daar ging de deur open en een witte gedaante kwam binnen en sloop naar het bed, flauw verlicht door de lantaarn, die haar schijnsel door het venster wierp.
‘Olly, huil je, wat scheelt er aan, beste, ben je zoo zenuwachtig voor morgen?’
Olga trok Nan naar zich toe en drukte haar betraand gezichtje tegen haar aan.
‘O, Nanni, Nanni, wat ben ik blij, dat je gekomen bent. Ik was zoo bang.’
Nanni streelde haar over het hoofd.
‘Bang, Olly? Waarvoor? Je moet vanmiddag zoo prachtig gezongen hebben, Vader zei het vanavond nog.’
Daar braakte het andere bed, Vic richtte zich op en vroeg verschrikt:
‘Is er iets, is Olly ziek?’
‘Neen, neen, ik kon alleen niet slapen en was daardoor
| |
| |
wat zenuwachtig. Het is niets hoor, ga maar gerust weer liggen, Nan troost me al, ze is een schat, een ware engel in nood. Hoe wist je, dat ik zoo naar iemand verlangde, hoorde je me?’
‘Ja, ik kon ook niet slapen, toen meende ik, dat ik je hoorde op en neer woelen en toen ik met mijn oor tegen den muur luisterde, hoorde ik je schreien.’
Intusschen was Vic uit bed gestapt en had het gas opgestoken.
Met de oogen tegen het felle licht knippend, zette ze zich op den rand van Olga's bed neer en dreigde deze met haar vinger.
‘Hoe is het, ouwetje, nu al een aanval van Bühnefieber? Kom, lach eens gauw, wat moet er van je gezicht worden, als je al je best doet, je teint te bederven. Weg met die tranen, wacht, ik zal je eens kittelen.’
Ze boog zich over haar zuster heen, om haar voornemen ten uitvoer te brengen en deze verweerde zich, door hare tranen heen lachend.
‘O neen, neen, als 't je blieft niet, Vic, niet doen, neen!’
‘Wat gebeurt hier?’ klonk op eens Bé's stem, ‘zeg jullie maken een leven als een oordeel. Straks worden de kleintjes wakker en Vader en dan hebben we de poppen aan het dansen.’
Vic had haar slachtoffer losgelaten.
‘Wil jij wel eens gauw naar je bed gaan, zeg, wie heeft je geroepen?’
Bé begon te lachen.
‘Nou, jullie maakt leven genoeg, ik moest toch eens komen kijken, wat er gebeurde,’ en ze liet zich in het eenige gemakstoeltje, dat de kamer bevatte, neervallen. Ze trok hare knieën hoog op en haar nachtjapon er over heen.
| |
| |
‘Br, wat is het koud. Voelen jullie dat niet? Ol is de eenige verstandige, die ligt heerlijk onder de dekens. Heb je geen van allen iets lekkers, ik heb zoo'n trek.’
‘Je lijkt Lien wel,’ zei Olga, die nu geheel bedaard was en vroolijk lag te kijken naar hare zusjes. ‘Zeg Nan, kijk eens even in mijn kast, daar liggen die bonbons, die Léonville mij vereerd heeft. Neen, niet op die plank, op de tweede. Ja juist, geef maar hier.’
Nan kwam met een zak pralines aandragen en Olga hield uitdeeling. Het was nu heel gezellig in de kamer, alleen maar erg koud. Olga lag lekker warm in bed, Vic op den rand, met een rok van Olga over hare knieën, Nan op den grond, in de sprei gewikkeld en Bé, in elkaar gedoken op het stoeltje. Het duurde niet heel lang, voor de bonbons verdwenen waren.
‘Zie zoo,’ zei Vic, ‘die zijn er alweer geweest. Nu gaan we weer slapen, vooruit kinderen, naar bed, ik doe het licht uit.’
Nan stopte Olga nog eens in en gaf haar een kus. ‘Zou je nu kunnen slapen?’ vroeg ze bezorgd.
Olga glimlachte.
‘Ik denk het wel,’ zei ze, Nan's hand, die haar zoo zorgvuldig toedekte, kussend, ‘je hebt me veel goed gedaan, dank je wel, moedertje.’
Niet lang daarna bewees Vic's geregelde ademhaling, dat ze weer rustig sliep en ook over Olga scheen de slaap zich nu te ontfermen. Toen Nan een half uurtje later nog eens voorzichtig binnensloop, vond ze haar in diepe rust.
Het eerste wat ze deed, toen ze den volgenden morgen wakker werd, was naar Olga kijken. Ze sliep nog.
‘Heerlijk,’ dacht ze, voorzichtig opstaand, ‘ze schijnt kalm te zijn geworden.’
Ze kleedde zich zoo zacht mogelijk aan, om haar zuster
| |
| |
niet wakker te maken en vermaande, beneden gekomen, ook de anderen tot stilte.
‘Ik weet niet, hoe ik den dag doorkom,’ zuchtte Nan.
‘Gelukkig dan maar, dat je naar school gaat, anders maakte je haar maar zenuwachtig,’ vond Vic.
‘Ben je dan heelemaal niet benauwd?’
‘Welneep, ik ben er van overtuigd, dat alles best zal gaan.’
Vic sprak, alsof ze meende, wat ze zeide, doch het kwam Nan voor, dat ze er toch anders uitzag, dan gewoonlijk en zij kwam tot de conclusie, dat Vic al even zenuwachtig was, als zij allen, maar dat ze het alleen maar niet weten wilde.
Aan Bé werd de zorg voor Olga voor dien dag opgedragen.
‘Als ze nu straks wakker is, breng je haar een eitje en een glas melk op bed en dan ben je vroolijk, hoor, je doet alsof het een heel gewone dag is.’
Bé beloofde haar best te zullen doen en de meisjes vertrokken.
Eenige oogenbikken later kwam haar vader beneden.
‘Slaapt Olly nog?’
‘Zooeven wel, maar ik zal nog eens gaan kijken.’
‘Best.’
Toen Bé bij haar zuster kwam, was deze wakker en wilde juist opstaan.
Bé wilde daar niets van hooren.
‘Blijf nog maar een beetje liggen, ik breng je je ontbijt wel boven.’
‘Welneen, ik kan best opstaan,’ verzekerde Olga, ‘doe maar zooveel moeite niet voor me.’
Maar Bé stond op haar stuk. Vic had haar gezegd, Olga in bed te bedienen en ze zou wel oppassen, dat nu
| |
| |
niet te doen. Als Olga dan vanmiddag bleek zag en moe was, zou het haar schuld heeten.
‘Je weet, hoe Vic is, als ze iets in haar hoofd heeft,’ voege ze er bij.
Olga lachte en ging weer liggen.
‘Een half uurtje dan nog, je begrijpt, ik moet nog een beetje studeeren.’
Bé keek bezorgd.
‘Zou je dat nu wel doen?’
‘Natuurlijk, gansje, ik moet mijn stem toch los maken.’
‘Praat nu niet zooveel, voordat je wat gegeten hebt, ik heb wel eens gehoord, dat het niet goed is.’
Olga wilde nog iets antwoorden, maar Bé drukte haar hand op haar zusters mond.
‘Stil nu.’
Daar hoorden ze een stem voor de deur.
‘Waar blijf je toch Bé, is er iets niet goed met Olly?’
Nu moest Olga toch hartelijk lachen.
‘Kom maar binnen, Piep, ik maak het best hoor, word alleen maar een beetje bedorven. Ik gevoel me vreeselijk gewichtig, dat begrijpt u, zooveel drukte als er over me gemaakt wordt.’
Bé was naar beneden gegaan en kwam weldra terug met een blaadje, waarop Olga's ontbijt stond.
Ze keek knorrig, toen ze deze in druk gesprek met haar vader vond.
‘Nu praat ze aanhoudend en ze heeft nog niets gegeten, dat is slecht voor haar stem,’ bromde ze.
Haar vader keek haar verbaasd aan.
‘Wel, heb je ooit, zoo'n pepernoot wil ook al meepraten over wat goed en niet goed is voor de stem. Ik begin respect voor je te krijgen, Bé.’
Na een half uurtje stond Olga op. Ze voelde zich ver-
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
| |
| |
kwikt en niet erg zenuwachtig, ze had goeden moed, het zou alles wel terecht komen.
Hoe zou ze zich voelen, als ze morgenochtend opstond?
Misschien wel heel verdrietig!
Enfin, daar nu maar niet aan denken, in ieder geval was morgenochtend alles over.
De dag ging verder spoedig voorbij. Ze was goed bij stem, als ze dat nu maar bleef, zou alles best gaan. Toen ze zich met behulp van Vic en Nan aankleedde, overviel haar weer een oogenblik de angst van niet te zullen slagen, doch het opgewekt gebabbel van Vic leidde haar af, en ze werd weer kalmer.
Wat was die Vic toch heerlijk sterk! Van middag aan tafel had Vader het bijna met haar aan den stok gehad, omdat hij, volgens Vic, haar zenuwachtig maakte en deze hem gewoon een standje gaf, alsof hij een kind en zij de moeder was.
Ziezoo, ze was klaar.
Ze zag er lief uit, dat vertelde niet alleen de verrukte uitroepen van de zusjes haar, maar ook de spiegel. Haar oogen schitterden, hare wangen gloeiden.
Daar werd gescheld.
F en doos werd binnengedragen, die een prachtigen, witten bouquet bevatte.
Olga keek verbaasd.
Wie kon dien gezonden hebben. Ze had al bloemen van Léonville en Vader, die dat wist, zou toch niet nog een bouquet sturen.
Het waren bijzonder mooie bloemen, blijkbaar met de grootste zorg gekozen.
‘Olly, Olly,’ zei Vic ‘heb je geheimen voor ons? Weet je heelemaal niet van wien dat komen kan?’
Olga's blos werd nog dieper.
| |
| |
‘Niet bepaald. Wat moet ik nu met die twee bouquetten doen. Ik kan ze toch niet beide meenemen.’
Nan gierde het uit.
‘In elke hand een, dat zou leuk zijn!’
‘Je moet natuurlijk dien van mijnheer Léonville meenemen,’ meende Vic.
‘Ja, dat dunkt me ook.’
‘Zou hij soms van Frits van beneden zijn,’ opperde Bé.
Doch Olga wierp dat denkbeeld zoo verre van, zich, dat Nan opmerkte:
‘Hoor eens even Ol, maak ons nu niet wijs, dat je niet zou weten, van wien die bouquet komt. Je wilt het ons alleen maar niet zeggen.’
Olga lachte en zweeg.
Daar werd weer gebeld en dadelijk daarop kwam haar vader binnen.
‘Het rijtuig is voor, ben je klaar? Snoezig, hoor! Waar is je sortie? Zit je er wel warm in? Heb je de muziek? Geef maar hier, zie zoo, kom nu.’
‘Mijne bloemen,’ zei Olga en greep in de haast naar den bouquet, die het laatst gekomen was.
‘Je neemt de verkeerde mee,’ riep Bé, haar met de bloemen van Léonville naloopend.
Nan en Vic keken elkander lachend aan.
‘Daar steekt wat achter,’ zeiden hunne oogen.
De kleintjes zouden meegaan in het rijtuig, de drie andere meisjes op hun eigen gelegenheid komen. Ze zouden de zusjes dan in de artistenkamer afhalen en mee naar de zaal nemen.
Ze moesten zich dus haasten en hadden geen tijd verder over de geheimzinnige bloemen uit te weiden.
Toen ze de zaal binnentraden, was deze al aardig gevuld. Verlegen, met een gevoel, alsof iedereen naar hen
| |
| |
keek, bereikten ze hun plaatsen. Lientje en Tineke, die nog nooit in een concertzaal geweest waren, keken verrukt rond.
‘Moet ze daar nu op?’ vroeg Lientje, naar het podium wijzend.
‘Ja, stil, niet zoo hard praten,’ fluisterde Nan.
‘Mejuffrouw Olga Verhagen, sopraan,’ las een achter hen zittende dame haar buurvrouw voor. ‘Heb jij daar ooit van gehoord, Lize, wie is dat?’
Lientje keerde zich met een ruk om, en voordat Nan, die naast haar zat, het beletten kon, zei ze:
‘Mijn zuster.’
De dame begon te lachen. Wat een aardig vrijpostig snoetje was dat. ‘Zoo, is dat je zuster, zingt ze mooi?’
‘Prachtig,’ zei het kind met volle overtuiging, ‘ik geloof, dat niemand mooier zingen kan.’
Vic, Nan en Bé hadden een kleur van belang gekregen, die Lien liet hen toch altijd een gek figuur slaan.
Nan trok Lientje aan haar arm.
‘Draai je om en zit stil,’ fluisterde ze.
Lientje keek haar verbaasd aan.
‘Mag ik niet eens...,’ maar Vic boog zich naar haar over en fluisterde dreigend:
‘Als je nog een woord zegt, breng ik je naar huis.’
Als ze thuis geweest was, zou ze wel een antwoord gegeven hebben, maar nu zweeg ze, geïmponeerd door haar omgeving.
Het gestommel en gepraat begon te verminderen, men kon merken, dat het oogenblik naderde, waarop het concert zou aanvangen.
Daar ging de deur opzij van het podium open en de violist verscheen, vergezeld van zijn accompagnateur. Een daverend applaus ontving hem.
| |
| |
Lientje zat onrustig op en neer te schuiven. Ze keek Vic aan, alsof ze graag wat zeggen wilde, maar niet durfde. Doch juist, toen de eerste tonen in de nu doodstille zaal weerklonken, fluisterde ze, harder dan ze zelf wilde:
‘Waar blijft Olly nu?’
Een ‘sst’ deed zich hooren en verlegen kroop Lientje ineen, niet op durvend kijken, waardoor zij den bonzen blik niet zag, waarmee Vic haar aankeek.
Nadat de violist onder flink applaus het podium verlaten had, volgden eenige oogenblikken van vreeselijke spanning voor de zusjes.
Nu zou ze komen.
En ze kwam, een lieflijke, jeugdige verschijning, die dadelijk aller harten won.
Zooals ze daar stond, bevallig en teer, moest men wel sympathie voor haar voelen: Ze zag er kalm uit, haar vader, die haar begeleiden zou, was blijkbaar zenuwachtiger en geagiteerder, dan zij. Daar klonken de eerste tonen van het accompagnement en weldra viel de stem in, vast en helder.
De zusjes viel een pak van 't hart. Ze was nu over het ergste heen, ze waren nu niet bang meer voor mislukking.
Toen het lied uit was klonk er een niet minder daverend applaus, dan toen de violist gespeeld had en Olly nam die hulde aan met een bevalligheid en een gemak, alsof het haar twintigste, in plaats van haar eerste optreden was.
Ze zong nog een lied en nog een en haar succès bleef groot.
In de pauze gingen de zusjes naar de artistenkamer, waar ze Olga zoo omringd vonden, dat ze haar haast niet naderen konden.
Lindelijk gelukte hun dit.
| |
| |
Ze konden bijna niet spreken van opgewondenheid, ze knikten haar alleen vol enthousiasme toe.
Olly knikte vroolijk terug.
Toen schrok Vic, toen ze haar dichtbij zag, van haar vermoeid gezichtje. Trok haar mond, alsof ze pijn had, of verbeeldde Vic zich dat maar?
‘Je bent toch goed,’ fluisterde ze.
Olly glimlachte, een niet heel natuurlijk lachje.
‘Best hoor.’
Op dat oogenblik werden ze gescheiden en Vic trok zich terug en trachtte haar vader te bereiken, die ook al omringd was van kennissen, die hem geluk wenschten.
Vader was stralend, hij zag er uit, alsof hij het hoogste geluk bereikt had. Het was ook wel heerlijk, slat succes van Olly, maar toch, Vic had een gevoel gekregen, alsof er
| |
| |
iets gebeuren ging, dat een eind aan dat heerlijke maken zou.
De pauze was geëindigd en het concert werd hervat.
Met angstig spiedende oogen bestudeerde Vic haar zuster, toen ze weer optrad, maar gelukkig, ze scheen zich vergist te hebben, ze zong even mooi, als voor de pauze. Toen volgde weer een nummer voor viool en daarna zou Olga voor het laatst zich doen hooren. Nu zag ze er toch wel wat vreemd uit, zoo wit, met zulke brandende vlekken op hare wangen. Maar ze was natuurlijk moe, het was gelukkig het laatste nummer. Ook dit zong Olga mooi, alleen klonk haar stem zwakker, dan in het begin. Toen ze geëindigd had, scheen er aan het applaus geen eind te komen, bloemen werden aangedragen, ze moest komen buigen en nog eens buigen, doch men verlangde een toetje en scheen de jonge zangeres zonder dat niet te willen laten gaan. Haar vader fluisterde haar iets toe, doch ze knikte ontkennend.
Wat was dat? Wankelde ze?
Doodelijk verschrikt zagen de zusjes, hoe haar vader haar nog juist bijtijds opving, anders zou ze gevallen zijn. Half door hem gedragen, verliet ze het podium, terwijl het grootste deel van het publiek, dat niets van haar wankelen gezien had, nog harder applaudiseerde en een toetje verlangde.
Vic en Nan keken elkaar radeloos aan. Olga was ziek, ze moesten er naar toe.
‘Toe Bé, blijf jij hier bij de kleintjes, als 't je blieft, dan gaan wij kijken, wat er is.’
‘Ik wou liever meegaan, ik ben ook zoo bang, dat haar wat overkomen is.’
‘Ja maar, de kleintjes, die kunnen toch niet mee. Toe, wees nu lief en blijf hier, wij komen dadelijk terug.’
| |
| |
‘Nu goed dan, ga dan maar, maar laat me niet te lang wachten,’ en Bé ging weer zitten, terwijl Vic en Nan de zaal uit drongen en de artistenkamer trachtten te bereiken.
Daar gekomen vonden ze de gang zwart van de menschen, er was geen doorkomen aan.
Een heer trachtte zich een weg te banen.
‘Een dokter,’ klonk het, en gewillig week men opzij.
Deze verzocht de menschen terug te gaan, ze konden immers toch niet helpen. Hij wilde de beide meisjes ook terugzenden, doch Vic zei, wie ze waren en dus mochten ze mee naar innen gaan.
Olga lag op een sofa, ze scheen bewusteloos. Hare kleeren waren een beetje losgemaakt en haar vader hield een zakdoek met eau de cologne onder haar neus, doch ze bewoog zich niet.
De dokter boog zich over haar heen en onderzocht pols en hartslag.
Hij zei niets, doch begon middelen aan te wenden, om haar weer bij bewustzijn te brengen, wat niet spoedig gelukte.
‘Het beste zal zijn, haar eerst naar huis en naar bed te brengen. Er is natuurlijk een rijtuig?’
Zoo gebeurde het dus en tot Rieks niet geringen schrik werd daar een schijnbaar levenlooze gestalte binnengedragen, in plaats van het zegevierende meisje, dat zij verwacht had te zien thuiskomen.
Toen het rijtuig vertrokken was, zocht Vic de arme Bé op, die met de kleintjes in de gang stond te wachten. Ze had niet naar binnen durven gaan en in de zaal had men het licht uitgedaan.
Het regende, ze konden geen tram meer krijgen en diep terneergeslagen kwam het troepje thuis, dat zoo vol blijde verwachting vertrokken was.
|
|