| |
| |
| |
| |
Negende Hoofdstuk.
Hoop en spanning.
De familie Verhagen verkeerde in groote opgewondenheid.
Olga zou zingen op een concert, gegeven door den violist Léonville! Deze had het haar voorgesteld en haar zangleeraar vond het een uitstekende gelegenheid voor haar debuut. Olga was het eene oogenblik in de wolken, het volgende diep terneergeslagen. Nu eens zag ze zich zelve zegevierend op het podium staan en zong ze bij voorbaat haar hoogste lied uit, dan weer kon ze van louter angst geen geluid geven en had ze een gevoel, alsof ze alles liever zou doen, dan daar in die groote zaal alleen staan te zingen, voor al die vreemde menschen.
‘Stellen jullie je wel voor, wat het is, kinderen?’ zei ze dan tot de belangstellende zusjes, ‘alleen op het podium, met niemand dan Vader met zijn rug naar mij toegekeerd aan den vleugel en vóór me die groote ruimte met al die gezichten, met al die oogen op mij gericht?’
| |
| |
‘Nou, laat ze,’ zei Nan, ‘ze willen ook wel eens iets goeds zien.’
Olga trok haar aan haar vlecht en lachte.
‘Vleister!’
‘Ze kijken misschien wel door een binocle, hoe grappig!’ riep Bé, ‘wat zullen ze Olly mooi vinden!’
‘Kom, ben jullie mal,’ viel Vic in, ‘die menschen komen daar om te hooren, niet om te zien. Al was Olly nog zoo leelijk en ze zong mooi, dan zouden ze nog tevreden zijn.’
‘Dat wil ik wel gelooven,’ beaamde Olga, ‘maar ondertusschen kijken ze toch maar en zie ik al die oogen op mij gericht.’
‘Ik denk, dat je er niets van zien zult,’ meende Vic, ‘je moet maar heelemaal niet aan die menschen denken, je zingt voor Vader en voor mijnheer Léonville, dat durf je toch wel.’
‘En voor ons,’ viel Nan in, ‘en wij vinden het mooi, al zing je zoo valsch als een kat.’
‘De hemel beware er mij voor! Ik mag die veertien dagen vóór het concert wel goed besteden, ik ga studeeren.’
Olga ging naar de muziekkamer en toen ze de deur achter zich gesloten had, verdween de schijnbare opgewektheid van de drie gezichtjes en keken de zusjes elkaar bezorgd aan.
‘Wat ziet ze bleek tegenwoordig,’ zei Nan.
Ja, dat vond Vic ook, ze ging er hoe langer hoe slechter uitzien.
‘Het zal zenuwachtigheid zijn,’ dacht Bé, ‘als ik op moest treden, weet ik zeker, dat ik al vooruit half dood zou zijn.’
‘Dat is toch je voorland, Bétje,’ plaagde Nan. ‘Maar om nog eens op Olly terug te komen, ze zei laatst, dat ze
| |
| |
in eens onder het zingen schor was geworden.’
Bé keek ontsteld.
‘Nan, stel je eens voor, dat ze at op et concert kreeg!’
‘Ja, stel je dat voor,’ zuchtte Nan, doch Vic zag er vastberadener dan ooit uit en verklaarde:
‘Gekheid, ze moet goed zingen, ze kan het, ze heeft een prachtstem; er wordt haar nu een eenige gelegenheid aangeboden om zich bekend te maken en die malle zenuwen zouden alles bederven. Dat mag niet, dat zou lafheid zijn, ze moet slagen.’
Vic stond daar hoog opgericht, met schitterende oogen en gloeiende wangen.
De beide zusjes keken haar bewonderend aan.
‘Ik wou, dat jij moest optreden,’ zei Nan, ‘jij zoudt je zeker goed houden.’
‘Dat zou ik ook. Denk je, dat als mij zoo'n gelegenheid geboden werd, ik daar geen gebruik van zou maken.’
Weer voelde Nan bewondering voor haar energieke zuster.
‘Jij zult ook slagen,’ zei ze, ‘in je eigen kunst.’
Vic streek een neervallende lok uit de oogen.
‘Natuurlijk zal ik dat, ik wil.’
Bé begon te lachen.
‘Die Vic, wat een type toch. Ik wil ook slagen, maar daarom ben ik er nog zoo zeker niet van. Hoeveel menschen zijn er niet, die nooit bereiken, wat ze graag willen.’
Vic's mond werd nog strenger en hare oogen keken uitdagend.
‘Omdat ze niet werken! Omdat ze lui en gemakzuchtig zijn en er niet alles voor over hebben, om hun doel te bereiken. Omdat ze niet tegen teleurstellingen kunnen en zich bij den eersten tegenspoed uit het veld laten slaan.’
Toen voegde ze er zachter bij:
| |
| |
‘Ik heb weer ingezonden.’
‘Vic!’ riepen Nan en Bé te gelijk.
‘Ja,’ knikte Vic, ‘dacht je soms, dat ik het bij een eerste poging laten zou!’
Neen, dat dachten ze niet, Bé wist trouwens van die eerste poging niets af en moest ingelicht worden.
‘Och, zie je, het was nog al een goed stukje.’
‘Natuurlijk vondt je het niet nogal een goed stukje, anders hadt je het niet durven inzenden,’ merkte Nan op.
Vic begon te lachen.
‘Best, laten we dan maar zeggen, dat ik het goed vond. Het heele atelier had er trouwens pleizier in.’
‘En je cher maître?’
‘Die heeft het niet gezien. Hij verandert er altijd wat in en dan wordt het natuurlijk wel beter, maar is 't niet meer geheel mijn eigen werk. Als ik iets inzend, moet niemand dan ik er aan gewerkt hebben.’
Nan keek haar hoofdschuddend aan.
‘Ik vind je heusch een beetje pedant,’ zei ze.
Vic trok hare schouders op.
‘'t Kan zijn, ik heb zoo mijn eigen denkbeelden. Kom, we moeten ook aan ons werk. Al is het Zondag, daarom hoeven we nog niet den geheelen dag niets uit te voeren.’
Bé geeuwde eens.
‘'k Heb niets geen lust. Trouwens ik kan niet, Olly is tegenwoordig niet van den vleugel te slaan.’
‘Studeer dan boven op de slaapkamer.’
‘Daar heb ik immers geen piano.’
‘Dat doet er niets toe, je kunt best een uurtje zonder piano voort. Kom, vooruit, als mijnheer Léonville over komt, moet je natuurlijk voor hem spelen en dan zou je je toch zeker je oogen uit je hoofd schamen, als je niet flink vooruit was gegaan.’
| |
| |
Zuchtend haalde Bé haar viool. Die Vic kon je zoo vreeselijk drijven en je kondt haar niet weerstaan, Bé gevoelde zich als was in hare handen.
De dagen, die nog aan het concert vooraf gingen, verdwenen de een na den ander en reeds morgen was de groote dag.
Olga's toiletje, met ,zooveel zorg gekozen, waarbij de geheele familie raad had moeten geven en waarbij zelfs Nan niet op kosten gelet had, was thuis gekomen en lag op het bed uitgespreid te wachten, om nog eens voor het laatst aangepast te worden.
Olga was nog niet thuis, ze was met haar vader en Léonville naar de concertzaal om te repeteeren. Liefkoozend streek Nan over de soepele witte zijde, waaruit het japonnetje was samengesteld.
Wat zou ze er lief in uit zien!
Het was volgens een ontwerp van Vic gemaakt, eenvoudig en artistiek en zou haar zeker beeldig kleeden.
‘Lieve Olly,’ dacht Nan, ‘ik wou, dat de dag van morgen maar voorbij was. Als ze het er maar goed afbrengt.’
Wat waren ze allen trotsch geweest, toen Olga's naam overal aangeplakt was geworden, te zamen met dien van den beroemden violist. De eerste dagen waren ze om beurten uitgeloopen, om er nog eens naar te gaan kijken, Vader zoo goed als de zusjes, het voor elkaar niet willende weten.
Sores ontmoetten zij elkander voor een muziekwinkel, of een reclamebord en dan was er aan de pret geen eind, vlug liepen ze dan samen weg, onder het straatpubliek moest eens iemand zijn, die hen kende!
Eindelijk had Olga gemerkt, waar ze zoo dikwijls naar toe gingen en hun dringend verzocht, haar niet bespottelijk te maken. Ze moesten haar beloven, niet meer voor die biljetten te blijven stilstaan. Nu durfden zij dat niet
| |
| |
meer, maar er langs gaan en er even met een schuin oogje naar kijken, dat mochten ze wel, daar zou niemand op letten.
Terwijl Nan zoo in gedachten naar het pas thuis bezorgde japonnetje stond te kijken, werd de deur open gegooid en stormde Bé binnen.
‘Nan, neen maar Nan, als je dat gezien hadt, Olly staat voor het raam van een muziekwinkel.’
‘wat Bé, staat Olly voor een muziekwinkel? Is dat zoo iets bizonders? Ze zal eindelijk ook eens naar haar eigen reclamebiljet zijn gaan kijken. Tot nog toe heeft ze dat niet gedurfd.’
‘Welneen,’ hijgde Bé, nog buiten adem van het de trap opstormen, ‘dat bedoel ik niet, haar portret staat op het kleine program.’
‘Haar portret?’
‘Ja, verbeeld je een nieuw portret, een snoes, ze moet het stil hebben laten maken. Mijnheer Léonville staat er ook op, zoo grappig, naast elkaar, net of ze geëngageerd zijn.’
‘Bespottelijk!’ vond Nan.
‘Als de menschen dat nu maar niet gelooven,’ zei Bé met een bedenkelijk gezicht.
‘Kom, ben je mal. Mijnheer Léonville is een vriend van Vader en veel te oud voor onze Olly.’
‘Ja, maar dat weet niet iedereen.’
‘Dat zien ze dan toch wel. Wat vreeselijk aardig, dat ze op het program staat. Zoo'n ondeugd, ze heeft ons zeker willen verrassen. Hoe vin' je haar japonnetje?’
‘Snoezig! Wat zal ze er leuk uit zien, ik verlang zóó naar morgenavond. Jammer, dat we niet mee mogen gaan soupeeren in Royal. Die Vic treft het.’
Nan lachte.
| |
| |
‘Ja, wat zal ik je zeggen? Vic is volwassen, mijnheer de violist vond het beter en goedkooper de vier kleintjes stil naar huis te laten gaan,’ en Nan rekte zich eens uit. ‘'t Is een invitatie van hem, zooals je weet.’
‘Ja. Zeg Nanni, ik ben een van mijn witte handschoenen kwijt. Ik kan hem nergens vinden, ik heb overal gezocht,
om ze te wasschen, weet je, maar hij is weg.’
‘Dat is gek genoeg.’
‘Kun je me niet een paar nieuwe koopen?’
Nan schudde ontkennend.
‘Geen questie van. Wij kunnen niets nieuws nemen, het toilet van Olga kost schatten. Ga maar zonder handschoenen, dat kan wel.’
| |
| |
‘Het zal moeten,’ zuchtte Bé, ‘maar prettig is het niet. Het staat zoo slordig en wij zullen wel opvallen, als zusters van de concertgeefster.’
‘Och, dat weten ze immers niet. Gelukkig ook maar, ik zal toch al niets op mijn gemak zijn. Daar heb je ze, geloof ik, ik ga gauw mee naar beneden.’
Ze waren het, Olga opgetogen, omdat de repetitie zoo goed gegaan was en haar vader niet minder. Hij nam haar hoofdje tusschen zijn twee handen en haar kussend, zei hij zachtjes:
‘Kind, kind, wat een geluk, had je moeder dat mogen beleven.’
Olga beantwoordde zijn kus en liet zich op een stoel neervallen.
‘Moe?’ vroeg Léonville.
Zij glimlachte.
‘Een beetje, niet erg, dat is niets. Wat heeft u verrukkelijk gespeeld, heerlijk! Ik heb ook goed gezongen, nietwaar?’
‘Uitstekend, heel goed. Het zal morgen best gaan. Ga nu een uurtje rusten, je ziet er doodvermoeid uit.’
‘Je japonnetje is gekomen,’ zei Nan.
Olga sprong op.
‘Dan moet ik het even aanpassen,’ en hoewel haar vader haar aanried, liever eerst wat te gaan liggen, ze wilde er niets van weten en stormde naar boven, gevolgd door Nan en Bé.
Boven gekomen, zakte ze letterlijk op den eersten den besten stoel neer. Ze snakte naar adem en het zweet parelde haar op het voorhoofd.
Nan was doodelijk verschrikt.
‘Mijn God, Olly wat scheelt je, wat is er?’
Olga was alweer bijgekomen. Wel hijgde ze nog zacht- | |
| |
jes en drukte haar hand tegen haar zij, doch ze verklaarde, dat ze al beter was, ze was te hard de trap op geloopen, dat was alles.
‘Wees toch voorzichtiger,’ bromde Nan, haar een glas water toereikend, ‘hier, drink eens.’
Olga nam het glas aan en dronk een teugje. Weer drukte ze haar hand tegen haar zij.
‘Heb je pijn?’ vroeg Bé angstig.
Haar zuster knikte geruststellend.
‘Een beetje,’ zei ze, ‘ik kan in den laatsten tijd niet hard loopen, vooral niet de trap op, daar krijg ik pijn van. Het is niets hoor, kijken jullie maar niet zoo sip, het is al weer voorbij, waar is de japon? O, ik zie haar al, wat lief, hé, beelderig. Ik ga haar gauw aanpassen. Help je me even?’
Met behulp van Nan was Olga spoedig in het nieuwe japonnetje gekleed en het stond haar heel mooi.
De zusjes waren in één verrukking.
‘Olly!’ riep Nan uit, ‘je ziet er uit als een engel! Ga vlug mee naar beneden, om je te laten kijken.’
Olga aarzelde.
‘Is het niet gek? L éonville is er nog.’
‘Malligheid, die zal je ook wel willen zien, je begrijpt, dat die het aardig vindt, als je hem in alle opzichten eer aan doet.’
‘Ik durf niet goed, heusch niet,’ maar Nan trok haar mee en Olga volgde haar, bang, dat ze door tegenstribbelen haar japon scheuren zou.
Beneden wierp Nan de deur der huiskamer open.
‘De wereldberoemde zangeres, mejuffrouw Olga Verhagen,’ stelde ze voor met een armzwaai en een buiging.
Verlegen stond Olga op den drempel. Zooals ze daar stond, had ze werkelijk iets etherisch, die tengere gestalte
| |
| |
in haar bevallig wit zijden kleedje, het fijne gezichtje overtogen met een blos van verlegenheid en omringd van blond krullend haar, de lieve oogen met een vragende uitdrukking op haar vader gericht.
Een oogenblik stilte volgde, toen stak haar vader zijn hand naar haar uit en zei zacht ‘Net je moeder.’
Meteen lag ze in zijn armen, vergetend, dat ze een nieuw zijden japonnetje aan had, zijn gezicht met kussen bedekkend.
Zijne pogen vulden zich met tranen, toen hij haar liefkoozingen beantwoordde.
Zich daarna tot zijn vriend wendend, zei hij:
‘Je zult ons wel dwaas vinden, een beetje sentimenteel misschien, maar ze lijkt zoo sprekend op haar moeder, toen die mijn bruid was. Van al mijn kinderen doet Olga het meest aan haar denken. In alle opzichten,’ voegde hij er met een zucht bij, zijn teer dochtertje nogmaals liefkoozend.
Nan's practische zin verbrak plotseling de melancholieke stemming, die zich van allen had meester gemaakt.
‘Neen maar Olly,’ riep ze uit, ‘je bent heusch gekreukt. Pas toch op, anders is morgen al de frischheid van je toiletje af. Ik zou me maar gauw gaan verkleeden, als ik jou was.’
Olga begon te lachen.
‘Het huisgenie spreekt, ik heb slechts te gehoorzamen.’
Nan keek wat donker, ze vond het niet prettig, altijd zoo wat bespot te worden om haar praktischen aard, vooral niet, als er vrienden bij waren. Maar mijn hemel, moest dan dat dure japonnetje er dadelijk uitzien als een vod?
Olga, die Nan's gezicht had zien betrekken, trok haar naar zich toe.
‘Nanni, Nanni, kijk niet zoo donker, ik ben immers al
| |
| |
zoet, ik ga dadelijk. Je moet vandaag en morgen heel lief voor me zijn, anders raak ik uit de stemming.’
‘En dat vergaf ik niet gemakkelijk,’ viel Lèonville in. ‘Mademoiselle Nanni, klein huisgenie, soyez gentille.’
Nan beet zich op hare lippen, ze meende iets spottends in den toon van den spreker te hooren en dat prikkelde haar.
‘Ik begrijp niet, wat u bedoelt,’ zei ze een beetje scherp en met een kleur als vuur liep ze de kamer uit, de deur harder sluitend, dan juist noodig was.
Verwonderd keek Léonville haar na.
‘Wat heb ik gezegd, dat ze zoo boos is,’ vroeg hij.
Mijnheer Verhagen trok zijne schouders op.
‘Ik weet het niet, ze scheen gepikeerd.’
‘Ik denk, dat ze dacht, dat u den spot met haar dreef, ze wordt niet graag het huisgenie genoemd,’ zei Vic. ‘Ze verbeeldt zich, dat ze minder geteld wordt, omdat ze zich niet aan de kunst wijdt. Dat is natuurlijk onzin, want we zouden gewoon niet weten, wat we doen moesten, zonder haar.’
‘Ik zal haar aanstonds nederig om vergeving vragen,’ beloofde Léonville.
‘Als 't je blieft niet,’ riep zijn vriend, ‘dan zou ze zeker denken, dat je haar voor den gek hield. Waar zijn de kleintjes toch, moeten die hun oudste zuster niet in volle glorie zien?’
‘Ze zijn op visite,’ zei Bé.
‘Dan ga ik maar eens naar boven,’ verklaarde Olga, ‘als ik jullie een raad mag geven, ga dan naar de muziekkamer, hier zal gedekt moeten worden, het is al laat’ en haar sleep opnemende, verdween ze, bewonderd nagestaard door het troepje in de kamer.
‘En wanneer mag ik mijn aanstaande collega nog eens
| |
| |
hooren,’ schertste de violist tegen Bé.
‘Als 't u blieft niet,’ zei het kind, haar vader aanziende.
‘Kom, gekheid,’ antwoordde deze, ‘als mijnheer Léonville je de eer wil aandoen, eens naar je te luisteren, ben je heel blij, dat spreekt van zelf. Heb je na het eten nog tijd, Charles?’
‘Een half uurtje. Ben je tevreden over haar?’
‘Zoo zoo, tevreden is zoo'n sterk woord. Daar is Riek al, die komt dekken, laten we dus maken, dat we wegkomen’ en Bé, die tegen hem aanhing, terugduwend, ging hij naar zijn kamer, gevolgd door zijn gast en Vic.
|
|